1953
— Cornelis de Bondt
Herinneringen, overpeinzingen, analyses, vragen
21 augustus 2025
— dag
Vannacht was grotendeels een slapeloze nacht. Ik heb eergisteren mijn linker bovenbeen hard gestoten tegen een hoekpunt van het oude, metalen fornuis toen ik daar langs liep met wat vuile vaat. Gisteren begon het nadat ik was opgestaan behoorlijk pijn te doen, ik kon niet goed lopen. Vandaag is het erger, ik kan nauwelijks strompelen, de trap op- en aflopen is een marteling. Slapen lukte dus ook niet, ik kon geen enkele pijnloze houding vinden. Tijdens een van die slapeloze momenten, wellicht op het grensgebied van de droom, viel mij het idee te binnen om een dagboek te gaan schrijven, of eerder een ‘nachtboek’, omdat de woorden, maar vaak ook beelden, ontstaan vanuit dit grensgebied. Ik droom vaak over gebeurtenissen, personen en emoties uit mijn verleden.
Maar ja, als ik dan echt wakker ben, word ik bevangen door twijfel. Voor wie? Dus zit ik nu achter mijn laptop, in de hoop dat het schrijven mij hierover duidelijkheid gaat verschaffen. Het zou zomaar een hele lange tekst kunnen worden.
De nacht geeft mij ideeën, beelden en tekstflarden, de dag levert mij vervolgens de gelegenheid een structuur te creëren, om de beelden en teksten vorm te geven, en wel in een strakke structuur. Ik gebruik 273 woorden per ‘Blok’ (een alinea, een set alinea’s of een paragraaf). Dat getal is gebaseerd op het aantal graden onder nul Celsius, 0 Kelvin dus, de koudst mogelijke temperatuur, waar niets meer kan bewegen. Het is het product van drie priemgetallen: 3 x 7 x 13. Combinaties van de producten van de priemgetallen 2, 3, 5, 7 en 13 leveren het aantal woorden voor de kleinere eenheden tekst op.
Bijvoorbeeld, het voorgaande ‘Blok’ is als volgt gestructureerd: [126 (2 x 32 x 7)] + [42 (2 x 3 x 7)] + [105 (3 x 5 x 7)] = 273 woorden. Waarom zou iemand dat doen, zo kun je je afvragen. Wat levert het op?
Het algemene antwoord is dat er bij iedere vormgeving gebruik wordt gemaakt van technieken. Om een of ander idee in ons hoofd, dat nog niet helemaal specifiek is, uit te werken op schrift, moeten we de taal waarin we dat doen goed kunnen hanteren, of dat nu geschreven taal is, of het maken van beeld, of muziek, er is altijd sprake van techniek.
Het persoonlijke antwoord is dat ik als componist veelvuldig gebruik maak van getallen. Dat is al meteen het geval bij de notatie ervan: ritmes en maatsoorten zijn gebaseerd op getallen. Maar klanken ook, elke noot heeft een bepaalde frequentie. Intervallen hebben een trillingsverhouding, bij een reine kwint bijvoorbeeld is dat 3 : 2. Voor de structuur worden er altijd, hoewel bij de ene componist meer dan bij de andere, getallen of getalsverhoudingen gebruikt. In discursieve tekst worden de getallen gemaskeerd door de betekenis van de woorden en de zinnen. In (puur instrumentale) muziek is er geen sprake van talige betekenis, je kunt niet een zinnetje als ‘wil je nog een kop koffie’ of ‘ik houd van jou’ componeren. Dat is precies wat denkers als Kant en Rousseau niet beviel aan muziek. Ook bij gezongen muziek is het de tekst en niet de muziek zelf die een talige betekenis heeft. Muziek kan die betekenis wel kleuren, het gaat in de eerste plaats over emoties. Daarom was voor Schopenhauer muziek primair.
22 augustus 2025
— nacht
Een groot deel van de nacht op mijn rug gelegen, nu met een klein kussentje onder mijn linkerknie, en een opgerolde handdoek om mijn nek, om mijn hoofd meer steun te geven. Helpen deed het allemaal niet echt, ik lag uren wakker.
Ter afleiding van de pijn in mijn been maakte ik een reis naar Königsberg om te proberen Immanuel Kant te spreken te krijgen. Ik besloot hem in het jaar 1794 te bezoeken, een jaar nadat zijn opvallende tekst Die Religion innerhalb der Grenzen der bloßen Vernunft was uitgegeven. Ik besloot om vier uur ’s middags bij hem aan te kloppen, omdat hij dan weer thuis zou zijn van zijn dagelijkse wandeling. Zijn bediende Lampe deed open, en vroeg mij wat ik wilde. Toen ik zei dat ik een belangrijke vraag had voor zijn hooggeleerde meester antwoordde hij ‘Ein Moment mal,’ en deed de deur voor mijn neus dicht. Enkele minuten later ging de deur weer open, ‘Volgt u mij,’ zei hij, en hij leidde mij naar een salon, wees mij op een fauteuil en gebood mij om daarin plaats te nemen. Hij had witte zijden handschoentjes aan, wees met zijn rechterhand op de fauteuil, waarbij hij zijn linkerhand op zijn rug hield. Hij verdween de kamer uit, en kwam na een kwartiertje weer terug met een dienblad, waarop een kan water, een pot thee, twee glazen en kopjes stonden.
De oude denker betrad de salon. Ik stond meteen op om hem de hand te schudden, maar hij hield afstand. Zijn vorsende ogen priemden in de mijne. Hij maakte een gebaar naar mijn fauteuil en nam plaats in een fauteuil tegenover mij.
Kant schonk water in onze glazen, en de thee in onze kopjes, zonder te vragen of ik daar behoefte aan had.
“Wie bent u, moet ik u ergens van kennen? Bent u filosoof?” vroeg hij.
“U kent mij niet, ik noem mij geen filosoof, maar ik denk veel na.”
“Waar komt u vandaan? U spreekt tamelijk goed Duits, maar met een vreemd accent.”
“Ik kom uit Nederland, uit Den Haag.”
“Ah, de Lage Landen van de koopmannen.”
Ik knikte, maar hield wijselijk mijn mond.
“Ik moest aan uw land denken toen ik, werkend aan mijn tekst de Fundering voor de metafysica van de zeden, het voorbeeld gaf van de koopman die, uit een Neigung, eerlijke prijzen rekent voor zijn klanten,” vervolgde Kant, “Hebt u het gelezen?”
“Jazeker,” antwoordde ik, “maar de vraag die ik u wil stellen gaat over een ander werk: de Kritiek van het oordeelsvermogen.”
“Zo u wilt,” zei hij kortaf. Hij dronk zijn thee op en schonk zichzelfopnieuw in. Hierrna maakte hij een ongeduldig gebaar.
Haastig stelde ik mijn vraag: “Bent u van mening dat Waarheid, net als het Schone, niet gekoppeld is aan een belang?”
“Ik neem aan dat u die vraag zelf bevestigend zult beantwoorden.” Hij keek mij twee tellen doordringend aan. “Op welke gronden?”
Ik aarzelde, dit leek een derdegraads verhoor te gaan worden, alsof ik niet al genoeg te stellen had. Ik probeerde op mijn rechterzij te gaan liggen, maar zag daar meteen van af. Even door de zure appel heenbijten, er zijn ergere dingen in het leven. Ik kon hem dit uiteraard niet allemaal gaan uitleggen, hij leek mij niet een man met een empathieoverschot.
“Het leek mij een logische conclusie, omdat we de waarheid niet begeren. De uitspraak 1 + 1 = 2 is een belangeloze uitspraak.”
Het scheen mij toe dat de filosoof mij enigszins meewarig aankeek, maar dat kan uiteraard een projectie mijnerzijds geweest zijn. Je zit niet iedere dag tegenover een man met die formidabele intellectuele vermogens, en ik beschouw mijzelf niet als een bovengemiddeld denker.
Kant nam de tijd, hij begon inmiddels aan zijn derde kop thee. Ik dronk die van mij met kleine slokjes. Ik wilde hem niet in verlegenheid brengen door hem om een toiletbezoek te verzoeken. Thee en bier, geven mijn blaas veel plezier.
“Ik begrijp uw argument,” begon hij even later, “maar ik meen dat waarheid niets van doen heeft met uw vraag naar het al dan niet belangeloze ervan.” Hij dronk zijn thee op, keek even naar mijn kopje, schudde zijn hoofd en ging verder: “Anders dan het schone is waarheid wél gebaseerd op begrippen. Wanneer wij bijvoorbeeld de zwaartekracht willen beschouwen, dan maken we gebruik van begrippen. Dat geldt voor alle natuurwetten, maar ook voor bijvoorbeeld de wiskunde. Voor het oordeel over het schone geldt dit, zoals u al aangaf, niet.” Hij pauzeerde even en nam een slokje water. “Over het smaakoordeel kan niet gedebatteerd worden, omdat er geen bepaalde begrippen voor aanwezig zijn, maar er kan wel over worden getwist, dat doen we namelijk de hele tijd. Het belangeloze is voor dit oordeel dan cruciaal, omdat het ons erop wijst welke argumenten in ons twistgesprek zinvol zijn, en welke in het geheel niet. Dat stuurt onze discussie.” Hij bekeek mijn halfvolle glas en theekop. “Waarom drinkt u niets?”
Ik voelde enige aandrang om naar het toilet te gaan, maar de pijn in mijn been weerhield mij ervan, dus besloot ik de druk op mijn blaas te negeren. Ik trok nu beide benen op, in de hoop dat dit zou helpen.
Omdat ik zijn vraag niet beantwoordde ging hij verder: “Voor de argumentatie over waarheid is dit principe niet relevant. Het gaat daarbij immers niet om een smaakoordeel, maar om de logica en consistentie waaraan de vraag of iets ‘waar’ is moet voldoen.”
Hij keek mij aan met de blik van een roofdier dat op het punt stond mij te bespringen. Gelukkig reikte hij naar zijn glas water. “Ik begrijp het nog niet goed,” probeerde ik voorzichtig, “als iets ‘waar’ is, dan is dit toch een controleerbare, objectieve vaststelling, die om die reden niet gekoppeld is aan een subjectief belang. Zij staat los van elke begeerte.”
“In mijn ’Derde Kritiek’ maak ik in paragraaf 40 over ‘De smaak als een soort sensus communis’ onderscheid tussen drie maximes van het menselijk verstand: 1) Zelf denken, dat wil zeggen onbevoordeeld denken; dit is de maxime van het verstand. 2) Vanuit een ander denken, dus vanuit een algemeen standpunt; de maxime van het oordeelsvermogen. 3) In overeenstemming met jezelf denken, wat consistent denken inhoudt; de maxime van de rede. Anders dan het smaakoordeel is het ‘gezonde verstand’ wel op begrippen gebaseerd, en op grond daarvan kunnen wij tot een logisch waarheidsoordeel komen. Maar het is fout om dit oordeel als ‘absoluut objectief’ te duiden. Elke door ons geponeerde waarheid is gebaseerd op onze interpretatie van onze zintuiglijke waarneming; het betreft immers geen ‘Ding an sich’.”
“Maar de vaststelling dat de uitspraak 1 + 1 = 2 waar is, is toch wel objectief?” bracht ik hier tegenin. “Want het numeriek stelsel komt niet uit de natuur, maar is een menselijke constructie. Binnen die constructie is de uitspraak dus objectief aantoonbaar.”
“Inderdaad, deze uitspraak is ‘objectief’, maar niet ‘absoluut’. Waarheid is fenomenaal objectief, maar niet noumenaal, omdat zij tot de wereld van de verschijningen behoort, en niet tot de wereld van de dingen die zich buiten onze waarneming bevinden, de ‘dingen op zichzelf’.
“Maar in paragraaf 40 en 41 van uw Kritiek van het oordeelsvermogen maakt u onderscheid tussen aan de ene kant het belangeloze van het smaakoordeel, en aan de andere kant het belang ervan. U spreekt dan over het empirische belang. Ook in het geval van de rede is er sprake van een intellectueel belang. Waarom is dit belang dan uiteindelijk ‘irrelevant’?” vroeg ik.
“Het intellectueel belang is geworteld in de rede, maar kan ook op het smaakoordeel van het schone betrokken worden, wanneer dit een beroep doet op ons morele gevoel. Maar dan en alleen dan — het smaakoordeel heeft geen belang als bepalingsgrond. Bij waarheid, omdat deze betrokken is op de rede, ligt dit anders. De rede berust op noodzakelijkheid, het schone op het vrije spel van onze verbeelding. De spanning tussen het enerzijds niet betrokken zijn op een belang (als bepalingsgrond) van het schone en anderzijds het empirische belang ervan, geeft ons de noodzakelijk instrumenten om het smaakoordeel aan een adequate analyse te onderwerpen. Bij waarheid is dit niet aan de orde, dus is het belang uiteindelijk irrelevant.” Hij keek nog eenmaal minzaam naar mijn niet opgdronken thee.
Ik ontwaakte uit mijn toestand van droom en halfslaap, de pijn in mijn been was niet te harden. Ik draaide mij op mijn rug en legde het kussentje onder mijn linkerknie. Kant was verdwenen. Wat een wijsneus was dat, dacht ik geïrriteerd. Was hij een narcist? Hij had het zeker goed met zichzelf getroffen. Toch was dit niet het gevolg van een vorm van narcisme, concludeerde ik uiteindelijk, hij had gewoon moeite met lui die zich slecht kunnen meten met zijn intellect. Proficiat De Bondt. Zouden anderen zoiets ook van mij vinden? Ik had wel vaak de indruk dat de lui waarmee ik gewerkt had mij als een al te eigenwijze en principiële figuur zagen. Psychologie van de koude grond. Er gaat veel ongeziene schoonheid verloren.
— dag
Overigens schrijf ik deze tekst ook omdat er nog enkele rekeningen openstaan, met name op het conservatorium waar ik gewerkt heb. Hiervoor heb ik echter op dit moment nog niet de geschikte vorm gevonden. Voor je het weet word je rancuneus gedrag verweten, of met schijnheilige, slijmerige praatjes verleid. Die rekeningen betreffen met name leugenachtig en achterbaks gedrag. Het gaat mij daarbij niet om iemand aan de schandpaal te nagelen, maar om hen met de door hen met voeten getreden waarheid te confronteren. Tja, dan kun je erop wachten: ‘Dat is jouw waarheid!’ en ‘Dat is jouw interpretatie!’ — waarheid is in veler ogen een flexibele voorraadkast, waar je naar believen in kunt grasduinen of uit kunt putten. Dat stelt de vraag naar hun artistieke oordeel. Want dan zijn ze opeens thuis, kom niet aan Bach, Beethoven, Vermeer of Shakespeare, die zijn heilig. Maar hoe werkt dat dan?
Je zou natuurlijk kunnen denken: de meeste mensen zijn te onverschillig, te lui en te dom om zichzelf dergelijke vragen te stellen, het is het ‘menselijk tekort’, waar maak je je druk over? Daar heb ik nu twee antwoorden op: Het onverschillig blijven over deze ‘al te menselijke aspecten’ is uiteindelijk een vorm van kwaadaardigheid, die past in wat Kant ‘het tweede kwaad noemt’ (in diens hiervoor genoemde tekst uit 1793), en ik wens mij niet aan die ‘impuritas’ aan te passen. Het tweede antwoord is pijnlijker, omdat het psychologisch is en op mijzelf betrekking heeft: Ik kan het kennelijk niet velen dat ik niet gehoord of gezien wordt in mijn argumentaties. Is het narcistisch om te denken dat ik een magneet ben voor tu quoque’s?
Het makkelijke antwoord is: Ik merk er niets van dat anderen klagen over die jij-bakken. Maar misschien zijn ze te dom om die te herkennen. Of het interesseert ze niet; enzovoorts. Het hieruit volgende antwoord is: Ik ben gespitst op inconsistenties in redeneringen, ze storen mij. Mijn ‘eigen gelijk’ vind ik nooit essentieel, op zichzelf genomen bedoel ik, ik ben uit op ‘waarheid’ in een redenering, maar vind het helemaal prima als iemand mij de les leest op mijn eigen inconsistenties. Ik ben nieuwsgierig, ik vecht voor mijn opvattingen, maar ik kan ze net zo makkelijk de prullenbak in mieteren. Maar, dat ‘gespitst zijn’ kan natuurlijk een afwijking zijn, een vorm van verslaving misschien? Is het wellicht een vorm van autisme? Hoera, iedereen blij, dan hebben we een stempel gevonden, en is de argumentatie niet meer relevant. Dan kunnen we het gezellig houden, dat kent geen tijd.
Ik heb niets tegen psychologie, maar als ik met mijn blote voeten op de koude grond sta moet ik meteen piesen.
26 augustus 2025
— dag
Trouwdag, 34 jaar maar liefst! Vijf kinderen en inmiddels zes kleinkinderen en een zevende onderweg. Annemiek en ik zijn in de Dordogne getrouwd in een piepklein dorpje genaamd ‘La Chapelle-Péchaud’, op 25 km afstand van het gehucht waar wij nu wonen. Het was een snikhete dag, strakblauwe hemel, en we hadden onze eerste drie kinderen als bruidskindjes om ons heen. De burgemeester die de trouwplechtigheid voltrok was een bevriende boer en buurman. Zijn vrouw was getuige voor Annemiek, hun zoon voor mij, en hun kleindochter legde alles vast op video. Een ingehuurde fotograaf maakt mooie (en peperdure) plaatjes, we hadden ons huwelijk geheim gehouden voor familie en vrienden. Dat was mijn voorwaarde om te trouwen, ik had niets met die bureaucratisch gedoe, dit was het compromis. De secrétaire wees de burgemeester de weg door alle formaliteiten, de trouwacte was handgeschreven, Mitterand keek minzaam toe vanaf de muur in de Mairie. Eigenlijk was het huwelijk formeel niet helemaal comme il faut, omdat we niet permanente bewoners waren van het huis van Annemiek’s ouders. Er moest toestemming gevraagd worden bij het consulaat in Bordeaux, dat liet zij vergezeld gaan met alle stempels die zij in de Mairie kon vinden. We moesten een medisch onderzoek ondergaan bij onze huisarts daar in de buurt, wat, zo begrepen we, was om te kijken of we in staat waren een nageslacht te produceren. Toen wij bij haar de behandelkamer binnenkwamen moest ze erg lachen, we hadden onze kinderen meegenomen. Dus konden er nog wat meer stempels gezet worden.
De bewoners hadden naast de ingang van de Mairie twee denneboompjes (in Franrkijk zonder tussen-n) gezet, vol met roze en witte strikjes. We waren het eerste huwelijk in acht jaar. Na de plichtplegingen in de Mairie gingen we in een kleine optocht naar het huis waar wij verbleven. De champagne, wijn en andere dranken vloeiden rijkelijk, we hadden de traiteur van Belvès zo’n beetje leeggekocht en de fotograaf en de videodochter gingen verder met het schieten van hun plaatjes en beelden. Uiteindelijk waren de gasten vertrokken, de kinderen in bed gestopt, de hitte bleef. De huwelijksnacht verdronk in de champagne, andere drank en ons zweet.
28 augustus 2025
— nacht
Als zo vaak word ik midden in de nacht wakker uit een droom waarin ik probeer een wc te vinden. Dat toilet bevindt zich meestal óf in een warenhuis, óf in een tram of een trein. Het is altijd zoek, of vol, zodat ik mij gedwongen voel in een of andere emmer, wastafel of — dat komt ook dikwijls voor — in een verstopte plee te piesen. Uiteraard geeft die droom aan dat het tijd is om wakker te worden en een sanitaire stop te maken.
Bijkomend thema in deze dromen is dat ik altijd op zoek ben, en heel vaak te laat. Ik haast mij in een station op zoek naar het juiste perron, in de hoop dat ik de trein nog kan halen. Het is altijd nacht. De coupé’s (of het traminterieur) lijken vaak op een huiskamer, ze zijn net zo breed als dat ze lang zijn, de banken zijn meubelstukken, er liggen tapijten, en het is er altijd volle bak, ik kan nog net een plaatsje vinden.
— dag
Vandaag weer mijn ‘boucle’ gedaan, een korte wandeling van ongeveer drieduizend stappen in een rondje om ons terrein, vier keer rechtsaf, dat is net te doen. Zonder kruk! Het ging niet slecht, alleen als ik op de smalle weggetjes door een auto dreig te worden ingehaald, dan moet ik even goed uitkijken. Ik wacht dan tot de auto zo dicht is genaderd dat de bestuurder gas terug moet nemen, want als je dat niet doet loop je de kans dat ze met grote snelheid vlak langs je razen. Fransen en auto’s, een moorddadige combinatie. Wanneer ik de auto vaart hoor minderen stap ik voorzichtig in de berm, ik moet dan mijn armen als een soort vogelverschrikker opzij houden om niet om te vallen, mijn balans is nog niet jofel. Ik steek altijd vriendelijk mijn hand op. De meeste lui zwaaien even naar me, een kort routineus gebaar.
Ik heb een aantal terugkerende dromen, naast de ‘WC/Trein-dromen’ ook de ‘Herhaaldromen’, ’Wintersportdromen’, en ‘Executiedromen’. Daarnaast zijn er losstaande dromen.
De ‘Herhaaldromen’ zijn kort, ze kunnen gaan over een puzzelfragment, getalsstructuur, woorspelletje maar ook over kleurcombinaties of muzikale fragmenten. Het betreft een ijldroom vermoed ik, die zich talloze malen herhaalt, en als ik wakker word, meestal voor een toiletbezoek, dan gaat de droom weer verder als ik in slaap ben gevallen. Het thema van de droom komt uit spelletjes van mijn mobiel of structuren van composities waaraan ik werk. Dat krijg je ervan als je kort voor het slapen gaan tijdens een laatste sigaar nog een computerspelletje doet, of aan een schets werkt. Al deze fragmenten leiden nergens toe, ik heb er helemaal niets aan.
Alle ‘Wintersportdromen’ gaan over mijn vader. Maar dat geldt misschien ook wel voor de ‘Executiedromen’, er zijn natuurlijk altijd overkoepelende thema’s.
Ik bevind mij in een auto, hoog op een bergweggetje, vermoedelijk in Oostenrijk, wat merkwaardig is, omdat ik als kind altijd met mijn ouders meeging naar Zwitserland. Ik rijd over de weg, vermoedelijk verdwaald, en ik zie opeens beneden mij een tussenstation van een kabelbaan. Even later ski ik met mijn vader naar het tussenstation om de laatste lift te nemen. In een variant skiën we eerst naar het dalstation, om vandaar uit de laatste lift omhoog te nemen. Dat is spannend, omdat het onduidelijk is of we die laatste lift zullen halen. Wanneer dat niet lukt dan moeten we te voet naar huis gaan.
Van mijn vijfde tot en met mijn twaalfde ging ik in januari met mijn ouders vijf of zes weken naar Arosa, een klein wintersportdorp in Graubünden, Zwitserland, op 30 km afstand van Chur. Mijn ouders hadden daar de twee topetages van een vrijstaand châlet gehuurd, omringd door een naaldbos, met uitzicht over een vierkanten wei van ongeveer een halve hectare. In de eerste jaren ging ook mijn opa mee (Cornelis, de vader van mijn vader), en mijn twee jaar jongere broertje Willem. Toen we op de lagere school zaten hadden we huiswerk bij ons, dat moesten we in de ochtend maken. In de middag mochten we spelen en oefenen op onze ski’s voor het huis. Vooral de ‘steile helling’, die vanaf het châlet op de wei uitkwam, opklimmen en er dan vervolgens weer afrazen en kijken hoever je kon uitglijden zonder met de stokken bij te pompen.
De laatste weken kregen we een abonnement voor het echt ski-werk. Dan gingen we met een ankerlift omhoog, en onze vader ging ons dan voor naar beneden, waarbij hij ons het maken van bochten leerde, en remmen uiteraard. Maar het eerste wat wij moesten leren was ‘vallen’. Je moet namelijk met je lichaam naar de dalkant vallen, zodat je ski’s achter je aan bungelen. Dat voelt onnatuurlijk, want naar de berg toe vallen lijkt veiliger, maar het gevaar is dan dat je ski’s er met je vandoor gaan en dat ze elkaar kruisen waardoor je een been breekt. Als je dit een paar keer gedaan hebt voelt het niet meer eng, vallen in de sneeuw is altijd zacht. Je moet alleen wel uitkijken voor uitstekende rotspunten.
De sport was, vond althans mijn vader, om de ‘laatste lift te halen’. Dus het zo uitkienen dat je vlak voordat de lift werd gesloten er nog een keer mee naar boven kon. Dat was om half vijf. De zon was dan al aan het ondergaan. Bovenop de berg bleef mijn vader dan een tijdje wachten, tot alle andere skiërs waren vertrokken. Dan hadden we de piste helemaal voor onszelf. Het laatste stuk was off-piste, maar er waren veel skiërs ons voorgegaan en bovendien was het niet erg steil. Soms moesten mijn broertje en ik flink bijpompen. We konden tot aan de ‘steile helling’ skiën.
3 september 2025
— nacht
Vreemde droom, iets met tekst — een éénkoloms krantencommentaar over kunstbeleid, waarbij het laatste deel uit beeld was gevallen; ik zag nog wel het bovenste gedeelte van het woord ‘Nawoord’ maar verder niets. Daarna liep ik in een weiland, en moest ik piesen.
— dag
Toen ik zes jaar oud was werd ik in een skiklasje gezet. Ik verstond natuurlijk helemaal niets van wat de leraar zei, noch van de andere kinderen in het klasje. Veel heb ik er niet geleerd, want al de tweede dag brak ik mijn been. We waren op een ijzig stukje van de piste geraakt en ik ging onderuit. Ik heb het je nog zo gezegd! Naar voren leunen! Maar nee hoor, naar achteren leunen en je op je kont laten zakken. Hoe vaak ik dat niet te horen heb gekregen. Mijn ski’s waren inderdaad gekruist, en daar kon mijn linkerbeen niet tegen. Het bleek een gecompliceerde scheenbreuk, ik moest zes weken in het gips, van onder mijn voet tot over de knie. Heel erg onhandig.
Een medewerker van de hulpdienst die met een slee achter zich op de skilift stond zag mij vallen. Hij stapte meteen van de lift want toen hij mij zag vallen wist hij meteen hoe laat het was. Ik werd voorzichtig op de slee gelegd, met metalen frames om mijn been te stabiliseren. Daarna kwam er een soort doek of zeil om mij heen, waardoor ik alleen nog maar een kleine opening had om de lucht te aanschouwen. De verpleger skiede naar de skischool, waar ik een tijdje moest wachten. Op een gegeven moment zag ik het gezicht van een vrouw boven mij, ik hoorde haar iets zeggen wat ik niet verstond, maar ze was met mij begaan, dat hoorde ik wel. Even later stopte ze mij een rol met snoepjes toe. Daarna werd mijn slee achter een arreslee gebonden — indertijd werd dat gelukkig nog zonder tussen-n gespeld.
Ik werd achter een arreslee naar de privékliniek van Dr. Herwig gereden, een autoriteit in Arosa op het gebied van gebroken benen. In een grote ruimte werd ik op een bed gelegd, waarna een verpleegster naar mij toe kwam om mij met een enorme injectienaald twintig keer in mijn been te prikken. Daarna moest ik een tijd wachten. Aan de andere kant van de ruimte kwam een man met ontbloot bovenlijf in een mij onbekend apparaat staan, dat na enige tijd begon te zoemen. Toen de man weg was werd ik met bed en al ook in het apparaat geplaatst. Later kreeg ik de röntgenfoto’s te zien. Dr. Herwig en de verpleegster probeerden mij gerust te stellen, maar ik verstond geen woord van wat ze zeiden.
Mijn vader was intussen naar de skischool gegaan om mij op te halen, maar daar was van mij geen spoor te bekennen. In de school hadden ze geen idee waar ik was gebleven, mijn skileraar had verzuimd daar te melden wat er gebeurd was. Op het politiebureau wisten ze evenmin iets. Het duurde tot in de avond voordat duidelijk was waar ik was. Toen mijn vader de ruimte waar ik lag in de kliniek binnen kwam was het gips al hard geworden. Dr. Herwig, de verpleegster en mijn vader zetten met voor mij onbegrijpelijke vrolijkheid hun handtekeningen op mijn gips. Dat was kennelijk een gebruik.
Ik werd op een normale slee geplaatst, met dekens om mij heen, en door mijn vader naar ons châlet getrokken, en daar op een divan geplaatst, de plek in de woonkamer waar ik de komende weken zou doorbrengen. Het was inmiddels donker.
4 september 2025
— nacht
Herhaaldroom over getallen. Een bepaald getal werd door twee gedeeld en daarna bij het eerste opgeteld, wat een nieuw getal opleverde. Dit proces herhaalde zich totdat het gehalveerde getal geen natuurlijk getal meer was. Bijvoorbeeld: 100, plus 50, geeft 150; plus 75, geeft 225. Nieuw getal. 96, plus 48, geeft 144; plus 72, geeft 216; plus 108, geeft 324; plus 162, geeft 486; plus 243, geeft 729. Nieuw getal. Een nieuw getal kon ook weer een eerder getal zijn, het was een ‘herhaaldroom’ nietwaar…
De getallen waren of tijdsduren, of toonduren, welke van de twee was onduidelijk; misschien wel allebei. Soms was er een lichtexplosie op het moment dat een getal niet meer natuurlijk was. Ik voelde tijdens het rekenen een groeiende druk in mijn hoofd, wat erop zou kunnen duiden dat het niet een droom zonder meer was, maar een toestand tussen waken en dromen in.
— dag
De auto kon niet tot aan het châlet rijden, maar moest worden geparkeerd bij de zogenaamde ‘Tschuggentor’, een overkapping van stenen die leidde naar verschillende wandelpaden. Via een van die paden moesten we onze bagage met een slee naar het huis brengen. Op ongeveer dertig meter van deze ‘poort’ stond het enorme Tschuggenhotel. Wanneer wij vanaf de piste terug naar huis skieden dan zagen vlak voordat wij onze wei op gingen, het hotel links onder ons liggen, een langgerekt, geel gebouw van meerdere verdiepingen. Ik weet niet meer in welk jaar het was, maar toen wij aan het begin van onze vakantie bij de Tor aankwamen zagen we dat het hotel volledig was afgebrand. Vanaf de geïmproviseerde piste zagen we de langgerekte overblijfselen van het hotel.
Een jaar later bleek het hotel weer opnieuw te zijn opgebouwd. Wat mij nu, achteraf, het meest verbaast is dat ik bij het zien van die afgebrande ruïne geen enkel gevoel van drama ervoer. Ook de aanblik van boven leidde eerder tot een gevoel van nieuwsgierigheid dan van afschuw. En nu ik hieraan denk, ook mijn ski-ongeval, de val zelf, de tocht per slee, het medische handelen en het niet aanwezig zijn van mijn vader, was uiteindelijk een vanzelfsprekende ervaring. Soms breek je een been. Soms ben je alleen in je angsten, want uiteraard voelde ik wel angst. Maar ook die angst hoorde er gewoon bij. Kennelijk is er nog te weinig abstractievermogen op die leeftijd. Misschien maakt dit kinderen uiteindelijk veerkrachtiger dan volwassenen soms denken.
5 september 2025
— nacht
Belle de Femme. Een filmtitel spookte door mijn hoofd, of was het ‘Belles des Femmes’? Het was niet ‘Et Dieu créa la femme’, dat wist ik zeker. De laatste film was met Brigitte Bardot, maar ik had Catherine Deneuve in mijn hoofd. De overeenkomst tussen beide dames is dat zij beiden model hebben gestaan voor Marianne, het vrijheidssymbool voor Frankrijk, en, als ik het goed onthouden heb, ook voor de Rede. Maar niet hun beelden schoten door mijn hoofd, alleen die titel, de woorden.
— dag
Mijn vrouw Annemiek heeft lang geleden, als een soort grapje, een testje bedacht om erachter te komen of iemand dyslectisch is. Je moet zeggen wat er het eerst in je opkomt als je een bepaald woord hoort, bijvoorbeeld het woord ‘Boom’. Zie je dan een afbeelding ervan, of het geschreven woord? Als je de afbeelding ziet heb je vermoedelijk een vorm van dyslexie.
Ik zie het woord, en moet er niet aan denken dat ik daar een abstract beeld bij moet verzinnen, want wat zie je dan, een loofboom, een naaldboom, in de zomer met volle bladerenpracht, of juist kaal in de winter? Ik zou niet kunnen kiezen en daardoor volledig vastlopen in mijn hoofd. Ik denk overigens niet dat het testje klopt, alle mensen waarbij ik het uitprobeerde zagen het beeld, en niemand het woord. Dus bijna iedereen zou dan dyslectisch zijn. Maar misschien zegt het testje wel iets over of iemand een vorm van autisme heeft. Bij mij is dat, althans volgens mijn omgeving, het geval.
Terug naar de droom, die titel bestaat niet, maar wel: ‘Belle de Jour’, een film van Luis Buñuel uit 1967, met inderdaad Catherine Deneuve in een hoofdrol. Zou de verwarring komen omdat het een droom betrof, of maakt dat voor herinneringen niet uit, zowel in de droom als tijdens het wakker zijn kan ik namelijk dergelijke vergissingen maken. Als kind had ik een zeer goed geheugen, niet altijd tot mijn plezier, in de eerste klas van de lagere school moest ik in een kerstspel de rol van Jozef spelen, en ik was de enige jongen in de klas die de lange rol uit zijn hoofd kon leren. Maar ik vond het meisje dat Maria moest spelen helemaal niet leuk. Ik probeerde aan de rol te ontsnappen door te vragen of ik een schaap moch spelen. Het werd een keer uitgeprobeerd, maar die andere jongen bakte er niets van. Dus ik was de pineut. Inmiddels, vele jaren later, is mijn geheugenkracht zienderogen geslonken. Zowel binnen als buiten de droom.
— avond
De tekst van Susan Sontag ‘On Style’ [1965] gelezen, voor de eerste keer. Het is het eerste essay uit de bundel ‘Against Interpretation’. Ik wil het nog herlezen, maar ben in eerste instantie overtuigd door haar betoog. Dat de dichotomie van ‘vorm en inhoud’ onhoudbaar is heb ik al eerder betoogd in verschillende van mijn teksten, Sontag gaat echter een stap verder en betoogt dat het begrip ‘inhoud’ op zichzelf al onhoudbaar is. Ze laat echter wel ruimte voor de begrippen ‘stijl’ en ‘stilering’.
6 september 2025
— dag
Onze ski’s waren gemaakt van hout, de onderkant bestond uit een zogenaamd ‘belag’ dat je met verschillende soorten wax kon insmeren, afhankelijk van de soort sneeuw: droog, nat of ijzig. Aan de zijkanten onder elke ski waren metalen staafjes geschroefd om het hout te beschermen. Voordat we op reis gingen moesten mijn broertje en ik de onderkanten repareren, de ijzeren kanten opnieuw vastschroeven of eerst afgebrokkeld hout opnieuw lijmen. Ook moesten we weken van te voren beginnen met knie-oefeningen, om onze spieren te trainen.
12 september 2025
— dag
Essay n.a.v. Sontag, ‘On Style’: Oorspronkelijke opzet: Sontag, Kant en Reve. Ik heb nadat ik flinke delen van de tekst over de laatste heb geschreven, besloten die desondanks te schrappen. Reve’s tekst is op de een of andere manier relevant, prachtig geschreven — over ‘stijl’ gesproken — maar toch van minder allooi dan de teksten van Sontag en Kant. Misschien wel omdat Reve het in zijn tekst over ‘Compositie’ heeft over ‘mixtum compositum’, dat je niet meerdere schrijfgenres mag mengen. En dat is precies wat hij doet in zijn ‘Zelf schrijver worden’; het is aan de ene kant een essay (in de vorm van een lezing), en aan de andere kant een literaire tekst, vol met spitsvondigheden, grappen & grollen, maar niet iets dat zich op een adequate manier verhoudt tot de teksten van Sontag en Kant. Met enige spijt heb ik de passages over zijn tekst geschrapt.
16 september 2025
— dag
Mijn essay ‘Het Artistiek Oordeel’ is gereed, in concept. Ik heb het naar drie van mijn FB-vrienden doorgestuurd voor commentaar, ik vermoed dat ze de tekst zullen begrijpen. Ik ben benieuwd of ze uiteindelijk inhoudelijk zullen reageren. Het is een lijvige tekst, met veel verwijzingen naar Kant, naast Sontag. Ik laat de tekst nu even rijpen en probeer er niet aan te denken.
26 september 2025
— nacht
Droom over een tekst die over een andere tekst (of beeld?) moest worden geplaatst. Aanvankelijk in een rechthoek met een guldensnede-verhouding; moest de lange zijde horizontaal of vertikaal geplaatst worden? Uiteindelijk besloot ik, om onduidelijke redenen, dat het een vertikale rechthoek moest worden, met de breedte van één woord (het langste woord uit de tekst); het werd dus een hele lange, smalle rechthoek.
27 september 2025
— dag
De eerste keer dat mijn broer en ik met een skilift of kabelbaan omhoog mochten, moesten wij eerst ervaren dat dit niet vanzelf ging. Geen cadeautjes. Onze vader bracht ons naar het middenstation van de kabelbaan die naar de top van de Weisshorn voerde. De berg is 2635 meter hoog, de hoogste top van alle pistes. Het middenstation lag ongeveer 1000 meter lager. Wij moesten met de ski’s ondergebonden tussen de palen van de kabelbaan omhoog klimmen, tot de top. Door de losse sneeuw. Dat was een verschrikkelijke klim, we zweetten als otters en waren er vele uren zoet mee. Pa kwam op gezette tijden via de piste ernaast naar beneden gesjeesd, om even poolshoogte te nemen of het allemaal nog goed ging. Dan zwaaide hij vrolijk en sjeesde verder omlaag. Toen we eindelijk boven waren was de piste inmiddels bijna verlaten, het was al richting sluitingstijd.
Toen we naar beneden skieden werd ik overspoeld door een melancholisch gevoel, tien bochtjes naar beneden gingen in enkele seconden, terwijl diezelfde afstand omhoog minstens een kwartier ploeteren had gevergd. Ik begreep mijn vaders bedoeling ervan, maar het stemde mij uitermate treurig.
Later, tijdens een Mei-concert op het conservatorium in 1979, moest ik hier opeens aan terugdenken. Er ging een verbijsterend stuk van Dick Raaijmakers, “De Grafische Methode nummer 2, Fiets”. Het stuk is een commentaar op technologie, in dit geval het gebruik van de camera. Het toont de relatie tussen de arbeid die verricht moet worden om bijvoorbeeld een foto te maken, een druk op de knop met een vinger volstaat, en de arbeid die het onderwerp van de foto vereist wanneer die daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Het gaat hier om een soort omkering van de plague fixe van Etienne-Jules Marey. We zien een naakte fietser met allerlei draden verbonden aan zijn lichaam, om diens ademhaling, hartslag en spierspanning hoorbaar te maken. De fiets is verbonden aan een motor, die de fietser in een uiterst trage beweging over een afstand van ongeveer tien meter trekt. De fiets is een negentiende eeuws model zonder terugtraprem. Het afstappen van de fiets vereist een speciale techniek. In het half uur dat de voorstelling duurt gaat het pedaal een keer in de rondte, de beweging waarbinnen moet worden afgestapt. Alle geluiden klinken luid versterkt in de ruimte. Alle bewegingen van de fietser zijn uiterst traag, we horen zijn hartslag oplopen wanneer hij besluit een vingerpositie iets te veranderen. De spanning was te snijden. Ik heb zelden zo’n indrukwekkend stuk meegemaakt. De uitvoering was eigenlijk bedoeld als eenmalig.
6 oktober 2025
— nacht
Gevallen naast het bed, op weg naar de wc. Dat overkomt mij vaker als ik te snel uit mijn bed stap. Het kost mij veel moeite om overeind te komen, ik moest mij aan de spijlen van het bed omhoog trekken. Annemiek was er wakker van geworden en stond bezorgd naast mij, maar ze kon niet helpen vanwege haar fysieke problemen. Jut & Jul.
— dag
Eindelijk ‘De Remmende Voorsprong’ gepubliceerd op mijn website. De Engelse titel heb ik veranderd, ‘The Braking Lead’ is een letterlijke vertaling, maar niet gangbaar Engels, dus heb ik ‘The Slowing Advantage’ gekozen. Ik noem het verhaal ‘Hybride’, het is een ‘interview’ van J. Chr. de Vries met Nico ten Broddels (uiteraard een anagram van mijn naam). Ik heb lang gedubt of ik via anagrammen zou werken, Jantina Drimpglad is een anagram van ‘La Martijn Padding’. Maar alle andere namen zijn reële namen. Dit heeft allemaal te maken met die ‘openstaande rekening’ waar ik 22 augustus over schreef. Het staat allemaal uitgebreid beschreven in die tekst over de ‘remmende voorsprong’, een begrip dat door de historicus Jan Romein wordt beschreven. Het is beslist geen rancuneuze tekst, het is allemaal feitelijk, en het meeste is ook aantoonbaar in bijvoorbeeld e-mails tussen MP en mijzelf. Maar ook in de vele teksten die ik voor de compositieafdeling heb geschreven en die in vergaderingen aan de orde zijn geweest. De tekst staat overigens in een veel grotere context: 50 jaar muziekcultuur in NL, “Een persoonlijke documentatie van de opkomst en de ondergang van een avontuurlijke, kritische muziekcultuur, en de macht van een gezellige, al te gezellige ons-kent-ons-cultuur.” zoals ik de publicatie in mijn FB-post omschreef.
Terugkomend op de hiervoor genoemde kwestie van de anagrammen, daar heb ik deels voor gekozen om de beschuldiging van rancune te ondermijnen, het is nu een fictief verhaal geworden, maar ik vond het ook wel fijn om MP te veranderen in een lesbische dame van het vrouwelijk geslacht. “Jantina hield van de dames, niet van de heren.” Daar is geen woord aan gelogen.
7 oktober 2025
— dag
Enkele mooie reacties gehad op mijn tekst over de ‘remmende voorsprong’. S.V. stuurde mij een prachtig fragment uit Plato’s dialoog ‘Phaidoon’, dat ging over vriendschap en waarheid, thema’s die ook in mijn tekst aan bod komen — rgl. 89a t/m 91a. En over de dood. ‘Phaidoon’ gaat over de laatste uren van Socrates, die hij doorbrengt met enkele vrienden. Terwijl zij over al dan niet vermeende vriendschap spreken aait Socrates Phaidoon door zijn haren. “Je struikelt over de middelmaat,” zegt hij ergens. Het gebeurt mij wel vaker dat ik denk dat ik vooral een groot talent heb voor het opnieuw uitvinden van het wiel.
Ik heb ook ‘verraaddromen’, dromen waar de collega’s waar ik over schreef mij verraden. In de tekst vraagt De Vries mij of ik bitter ben. Ik antwoord dat ik daar geen talent voor heb, maar is dat wel waar? ‘Want de haat sluipt bij ons binnen als wij iemand blind vertrouwen, kritiekloos (naïef), hem voor volkomen oprecht houden, maar kort daarna ontdekken dat hij slecht en onbetrouwbaar is; en dat overkomt je elke keer weer. Wanneer dit steeds weer gebeurt, vooral bij hen die waarvan wij meenden dat het onze beste en dierbaarste vrienden waren, dan zullen wij uiteindelijk, na vele conflicten, iedereen gaan haten.’
Op Facebook schreef L.P.: “Reading stories like those in your interview makes me want to write a Kafka-like parable about an artist whose efforts at not compromising only result in his gradual disappearance from the world. No one knows who he is anymore, because everyone is a Jantina. At the end he realizes this (like Don Quixote). But where is he then?”
Ik antwoordde: “Before the Law”. Maar bitter dus…? Ik was wel ziedend op dat clubje, en voel mij nog steeds verraden, zowel door daders als wegkijkers. Maar mijn tekst is uiteindelijk geen bittere tekst, het is een feitelijk relaas, een kritische analyse, ook over mijn eigen fouten en falen. Maar Larson en Samuel raken een gevoelig punt. Dat zit natuurlijk ook in mijn tekst, niet voor niets refereer ik driemaal aan de jacht, en vormt een van die fragmenten het slot van die tekst.
“Een hyperbool dient met smaak gehanteerd te worden, maar de bijdragen op Facebook zijn vooral smakeloos vanwege een overdaad aan hyperbolen die niets meer dan zichzelf articuleren. Ze zijn irrelevant.
Ik vermoed dat Robespierre en de zijnen tegenwoordig als ‘extreem-links’ zouden worden bestempeld, terwijl de teksten van zijn compaan Louis de Saint-Just naadloos in het VVD-programma zouden passen. Wat zegt zo’n flutterm dan eigenlijk? Wat zegt het over de lui die ze continue uitwerpen? Niks beters te doen?
Messiaen componeerde zijn ‘Quatuor’ in een Nazi-kamp, was dit een zinloze daad? Was het een politieke daad? Of was het gewoon een artistieke handeling, waar hij van af had moeten zien?
Waarom zouden kunstenaars niet kunnen demonstreren, voor eender welk politiek ideaal? Is dat een artistieke daad? Vermoedelijk niet, so what? En waarom zou een kunstenaar wel moeten demonstreren?
Het kunstbeleid is door het neoliberale denken volledig gecorrumpeerd. Dat staat in zoverre los van de voortdurend gebruikte frames, of die nu naar extreem-links of -rechts verwijzen, dat die geen enkele zinnige analyse uitdrukken over het kunstbeleid als zodanig. Ze zijn louter het product van dat beleid; ze zijn het beleid zelf.”
Dit was vandaag mijn reactie op een post van Samuel op zijn FB-account over de culturele boycot tegen de Staat Israël. Daarop kwam de te verwachten reactie dat het weer zo’n typisch ‘radikaal-linkse’ opvatting was, de oorzaak van het desastreuze kunstbeleid van de overheid. Dat leidde tot de vraag in hoeverre kunstenaars politiek actief moeten zijn. Want als genocide gedoogd wordt, dan is de kunst het haasje. Dit raakt weer aan het essay dat ik geschreven heb over het ‘artistieke kwaliteitsoordeel’. Daarover later meer.
Dat gescherm met die termen ‘extreem-rechts’ en ‘radikaal-links’ is buitengewoon onproductief. Er wordt geen enkele poging meer gedaan om door middel van een kritische analyse de problemen van het beleid van de overheid, of het nu de kunst betreft, het klimaat, of de oorlog in Gaza, bloot te leggen. Heel veel reageerders zijn daarme een exponent van het beleid dat zij menen te bekritiseren. Het is een typisch voorbeeld van wat ik ‘objectmatig’ handelen noem, en het verschilt in niets van reclame-slogans als ‘Nu Vernieuwd! en ’The Real Thing!’. We zijn allemaal voor de ‘wereldvrede’. Die onophoudelijke stroom van lege hyperbolen, die zijn pas bitter!
Dit ‘dagboek’ (of ‘nachtboek’) gaat inderdaad heel lang worden. Ik ga het nu op mijn website plaatsen, en dan om de zoveel tijd met nieuwe fragmenten aanvullen. Ik heb even overwogen om de tekst in delen te plaatsen, voorzien van een volgnummer. Maar het zijn geen aparte delen, die zich onderscheiden door een specifiek onderwerp; de tekst is daar te divers voor, teveel een impromptu. Ik ga hem niet aankondigen op Facebook, ik zie wel wie het leest. Of niet uiteraard. Je m’en fiche.
8 oktober 2025
— nacht
Herhaal-droom over koralen. Ik moest een koraal schrijven, geen idee waarom. Eerst waren de noten vaag, of abstract, lastig om dit te omschrijven. Maar op een gegeven moment werd het concreet, ik herinner mij een cadens in F-groot, een tussendominant voor V6, met een dalende lijn F – E in de bas. Daarna een stijgende lijn Fis – G, waarop een G-klein akkoord, dat zich omvormde tot die tussendominant voor de dominant van de Vde trap, waarmee het cirkeltje weer rond was. En dit ad infintum.
9 oktober 2025
— nacht
Merkwaardig geval: ik droomde weer van een zoektocht naar een wc, het was in het (inmiddels afgebroken) gebouw van het conservatorium, op de zesde verdieping. Ervoor was ik daar in een analyseklasje iets aan het uitleggen. Als ik het mij goed herinner — maar hoe kun je dat zeker weten bij het zich herinneren van een droom — ging het over de G-moll symfonie van Mozart, nr. 40 dus. Ik moest even pissen en vroeg aan iemand op de gang waar de wc was. Verwarring, uiteindelijk kwam ik in een soort werkkast, waar geen wc was. Toen zat ik opeens in een kabelbaan, die om de hoek van het gebouw ging, naar het eindstation. Van daaruit moest ik met een trap omlaag om bij het klaslokaal te komen. Ik heb geen idee wat er eerst was, die kabelbaan of de les en het wc-gebeuren. Wel meen ik zeker te weten dat ik die droom met die kabelbaan eerder heb gehad, meerdere malen zelfs. Kun je je iets herinneren wat je ter plekke verzint? Hoe dan ook, het merkwaardige was dat toen ik wakker werd ik helemaal niet naar de wc hoefde.
11 oktober 2025
— nacht
Wakker om 5 uur ’s ochtends na een ‘executiedroom’. Ik stond in de deuropening van een kamer, waarin enkele meubelstukken, maar het was allemaal nogal vaag; de overheersende kleur was verschoten geel, van de muren, en wat meubelstukken. Links en rechts van mij zat een persoon met de rug tegen de muur, de deur was dus in het midden daarvan. Er was iets gaande in die kamer, maar dat was óf onduidelijk, óf ik ben het vergeten. Op enig moment liep ik achteruit de deur door en kwam in een andere kamer, op hooguit twee stappen van de deur. Toen klonken er twee geweerschoten, ik liep de eerste kamer weer in en zag de twee personen met een zwarte kap over hun hoofd, zij waren geëxecuteerd, de kogels waren door hun hoofd geschoten. Ik had hun gezichten daarvoor niet gezien, maar ik denk dat het mannen waren.
— dag
Twee eerdere executiedromen heb ik beschreven in het verhaal ‘Twee Dromen’. De eerste beschreef de executie van veertig monniken, door middel van ophanging en onthoofding, terwijl de monniken tot de laatste man een lied zongen. In de tweede stond ik voor een executiepeloton in een patio van een villa ergens in Zuid-Spanje of Noord-Afrika. Deze droom vond plaats vroeg in de ochtend, enkele dagen na de geboorte van of mijn oudste dochter, of zoon, midden jaren ‘80. Het executiepeloton bestond uit zeven soldaten in woestijnuniform, met van die lange zonnekappen om. Het merkwaardige was dat, nadat de officier het bevel tot vuren had gegeven, ik niet meteen wakker werd. Ik voelde de kogel mijn hoofd binnendringen, daarbij mijn hoofd verbrijzelend, en pas daarna werd ik wakker.
12 oktober 2025
— dag
De link naar de droom van gisternacht is niet lastig: ik kijk de laatste dagen naar een Japanse serie over een flinke groep mensen die in een spiegelwereld terecht zijn gekomen, waarin ze gedwongen worden om de een of twee dagen een game te spelen. Die zijn gevaarlijk, de meesten komen daarbij om het leven, vooral via een executie door het hoofd. Dat wordt op bloederige wijze in beeld gebracht. Zoiets moet je uiteraard niet vlak voor het slapengaan bekijken. Het vlees is zwak.
De monnikendroom is lastiger thuis te brengen, die vond vermoedelijk eind jaren ’70, begin jaren ’80 plaats. De droom bestond uit twee delen, het begon met een krantenberichtje waarin de executie beschreven werd, en daarna zag ik het tafereel letterlijk voor mij. Ook hoorde ik de zang van de monniken, maar ik heb mij daar geen noot van herinnerd. In het hiervoor genoemde verhaal ‘Twee Dromen’ leg ik een verband met de roman ‘La condition humaine’ van André Malraux, waarin mensen één voor één in de ketel van een stoomlocomotief worden geworpen, en elke keer de stoomfluit giert. Die roman heeft mij indertijd flink aangegrepen.
De herkomst van de kogeldroom kan ik niet goed verklaren. Wel heb ik jarenlang veel en vaak, bijna dagelijks, last gehad van hoofdpijn. Het is goed mogelijk dat ik vlak voordat ik wakker werd een steek in mijn hoofd voelde, dat gebeurde vaker, een snerpende pijn, voorzien van een lichtflits en een fluittoon. De tijd vlak na de geboorte van een kind vergt veel energie, en is tressvol, mede versterkt door het slaapgebrek dat daarmee samenhangt. Wellicht was ik daardoor gevoeliger voor die hoofdpijn.
Het mogelijke verband met mijn vader, dat ik eerder (op 28 augustus) suggereerde is bij de monnikendroom helder: de executie werd door de Nazi’s uitgevoerd, het krantenbericht ging over een gebeurtenis in 1941, als ik het mij goed herinner. Mijn vader heeft in een concentratiekamp gezeten, de oorlog speelde een grote rol in mijn opvoeding. Een therapeute waar ik halverwege de jaren ’80 bij in behandeling was, zag mij als een ‘tweede generatie oorlogsslachtoffer’. Lastig onderwerp voor mij, daar kom ik ooit op terug.
13 oktober 2025
— nacht
Ik liep, ergens in de catacomben van een oud gebouw, ergens in Friesland (? – dat kan een invulling achteraf zijn); ik werd vergezeld door een collega, een grote lange man. We kwamen in een niet al te grote ruimte waar een dozein mensen op eenvoudige stoeltjes zaten, het bleek een begrafenisceremonie, en aan de gezichten te zien zou ik daar aan deel moeten nemen. Daar had ik in het geheel geen zin in, de man naast mij hield zijn regenjas voor mij om mijn gezicht af te schermen, in de hoop dat ik niet herkend zou worden. De liepen door de ruimte naar de uitgang, een vrouw riep ons achterna dat ze nog wel twee stoeltjes kon regelen. We liepen snel door, en kwamen terecht aan de voet van een enorme lange steile stenen trap, die omhoog voerde naar wat ik vermoedde de uitgang van het gebouw was. Er gloorde een klein beetje licht. Het rook er naar kool, waardoor het mij aan die oudste metrostations in Londen deed denken. Na een lange klim bevond ik mij opeens buiten, op een met straatstenen bedekt pleintje, mijn chaperone was opeens verdwenen.
Tot mijn verrassing, en plezier, kon je op die stenen glijden, het pleintje bleek een licht dalende helling te zijn, en ik schaatste naar beneden, tot ik terecht kwam op een grasveld. Aan het einde daarvan stond een grauwe, hoge kerk, met smalle donkere hoge ramen, en een toren die niet veel hoger was dan het dak. De voordeur — aan de smalle voorkant — was gesloten, de toren bevond zich ernaast aan de rechterkant (vanaf mij gezien), een asymetrische constructie. Het was een sinister gebouw.
— dag
Het lijkt mij volstrekt overbodig om hier een interpretatie van deze droom te plaatsen, iedere koude vloerpsycholoog kan die zelf wel invullen. Wat de meeste mensen niet zullen weten is dat ik, toen ik voor het eerst op kamers ging, in een straat woonde met aan het begin een enigszins vergelijkbare kerk, alleen met twee toren, in plaats van één. Ik realiseerde dit mij nadat ik wakker werd. Toen ik op een van die eerste dagen de straat uitliep hoorde ik de klokken luiden. Vlak voordat ik de hoek om sloeg naar de bredere laan die naar de winkels voerde, hielden de klokken op met beieren, en niet op een manier die je verwacht, namelijk met een uitstervende nagalm. Het geluid was opeens weg, midden in een slag op de klok. Ik bleef even verbijsterd staan, en begreep dat ik naar een bandopname van kerkklokken had geluisterd.
— avond
De verkiezingstijd toont aan dat de zichzelf als journalistiek objectief beschouwende media (tv, kranten) lijden aan het Stockhomsyndroom. De term ‘gijzelaar’ kan op twee manieren gebezigd worden, meestal wordt het slachtoffer bedoeld, maar soms ook de dader. De term is daarmee recursief.
17 oktober 2025
— nacht
Ergens midden in de nacht werd ik wakker na een science fiction-achtige droom. Ik werd bedreigd door een klein groepje mannen in een of andere kamer, de leider had zwart-grijzend haar en een grijze baard. Ik was het niet zelf, wat natuurlijk gemakkelijk zou kunnen in een droom, maar hij had een breed, bijna rond gezicht, en ik niet. Ik ontsnapte, en de manier waarop is interessant, ik beschikte opeens over een techniek om in de tijd en ruimte te reizen, door mij een andere plaats en tijd voor te stellen, uit te zoomen en ergens anders weer in te zoomen. Dan was ik weg uit de gevaarlijke plek en bevond mij op een veilige plek elders. Die plek was ergens in Afrika, ver weg van waar ik eerst was. Ik heb geen idee waar ik eerst was, waarom ik bedreigd werd, noch wie die mannen waren.
Toen ik wakker was, voor wat dat waard is midden in de nacht, moest ik aan Kant denken. Tijd en ruimte zijn de twee noodzakelijke voorwaarden om kennis op te doen. Ik vroeg mij af of deze droom een nieuw verhaal zou kunnen opleveren, maar ik zag niet een-twee-drie hoe. Dat was van later zorg, of ik zou er van af moeten zien.
— dag
Na het ontbijt en het jaarlijkse bezoek van de schoorsteenveger, kostte het moeite om mij die droom te herinneren. Ik wist nog wel dat ik een droom had met mogelijke potentie voor een verhaal, maar ik had geen idee meer waar die over ging. Een sigaar met een espresso doet echter wonderen. Ik ben benieuwd hoe lang nog… Ik maak mij wel zorgen.
Om dat verhaal te kunnen schrijven moest ik eerst meer weten over die techniek van verplaatsing in tijd en ruimte, die moet onderdeel zijn van dat verhaal, zoiets moet meer zijn dan een of ander tovertrucje. Pas daarna zou ik kunnen nadenken over een plot. Een geschikte plot bedenken is geen kunst, alle plots zijn per slot van rekening al lang bedacht, we herhalen alleen maar, in talloze varianten. Of is dat een vorm van postmodernistisch denken, dat is heden ten dage in bepaalde kringen, en in toenemende mate, verdacht. Foucault is niet meer zo en vogue in de kringen die het dichtst bij mij staan. Vooral binnen de Anglo-Amerikaanse wereld zijn er hierover conflicten, of eerder wrijvingen, want een echt debat hierover is er niet.
‘Foucault’ (als metafoor dus) wordt verantwoordelijk gehouden voor de nu als ‘woke’ bekend staande opvattingen binnen de Anglo-Amerikaanse universiteiten. En ‘Foucault’ staat dan voor het ‘postmodernisme’. Hij schijnt in zijn eentje Trump aan het bewind te hebben gebracht. Er is veel woede.
Dat is een gecompliceerde kwestie waarop ik wellicht een andere keer terugkom. Ik heb hier zowel op Facebook als in een aantal teksten van mijn website eerder over geschreven, maar een resumé kan vermoedelijk geen kwaad. Maar echt helpen doet het evenmin.
Wat die techniek betreft, ik heb daar nog geen kant-en-klare oplossing voor, maar ik denk nu dat het wellicht mogelijk is om die zich via de, wat Kant noemt, ‘noumenale’ wereld te laten afspelen. Ik trek mij terug in het noumenale domein, en kies van daaruit een nieuwe tijd-ruimte-constellatie. Dit uitwerken heeft nog wel wat voeten in de aarde. Eerst terugkeren naar Kant.
18 oktober 2025
— dag
Ik kan geen kant op met dat verhaal, waarschijnlijk hebben we meer slechte dan goede ideeën. Afscheid nemen van een idee dat aanvankelijk veelbelovend lijkt is lastig voor mij. Ook omdat ik het nooit helemaal zeker weet. Is het echt slecht, of maak ik mij dat wijs om van het gezeur af te zijn? Hoe kun je dat weten? Ben ik te lui?
Op mijn zestiende begon ik opeens verwoed te tekenen. Aanvankelijk met potlood op kladblokblaadjes. Niet lang daarna ontdekte ik conté-krijt, ik maakte hiermee schetsen op grote vellen stevig papier. Op mijn zeventiende zag mijn moeder dat ik ergens over tobde, ik at en sliep slecht, ik voelde mij ellendig. Ze vroeg wat er was, en ik wist het eigenlijk niet. Maar er was wel een meisje in mijn klas waar ik steeds aan moest denken. Mijn moeder moest lachen, ‘Cornelis, misschien ben je wel verliefd!’ Daar had ik niet aan gedacht. ‘Wat moet ik doen?’ vroeg ik. ‘Waarom spreek je niet met haar af, dan kun je er met haar over praten.’ Ik wist niet meteen hoe ik dat aan moest pakken, maar er drong zich wel een idee op: ik zou een portret van haar tekenen, met conté. Ik toog aan het werk, ik had een foto van haar op het schoolplein, zij zat op mijn schouders en iemand had dat gefotografeerd. Ik had nog nooit een portret gemaakt, en de eerste schetsen, gewoon met potlood, mislukte faliekant. Na uren ploeteren wilde ik het opgeven. Maar het idee liet mij niet los, dus ik probeerde het weer, en weer, en weer. En uiteindelijk begon het er op te lijken.
Ik had de tekening bij mij in een dikke kartonnen rol, ik had haar in lotushouding op een grote bal geplaatst, ik was tevreden over het reslutaat. Zenuwachtig belde ik bij haar aan, Ilonka bleek de ziekte van pfeiffer te hebben en lag in bed, ze kon niet lang met mij praten. Ik gaf haar de tekening, en vertelde haar dat ik verliefd op haar was. Ze schrok er een beetje van, maar probeerde dat te verbergen, ze zei dat ze mijn bekentenis moedig vond, maar helaas voor mij was het gevoel niet wederzijds. Bondtje liep een blauwtje, en blauw was nog wel mijn lievelingskleur.
Sindsdien had ik besloten nooit meer verliefd te worden. Ik kon meisjes wel mooi en aantrekkelijk vinden, maar dat het niets met verliefdheid te maken. Verliefdheid was een misverstand. Het vreemde is dat ik dacht dat zij het eerste (en dus laatste) meisje was waar ik verliefd op was geworden, maar er was daarvoor ook al een meisje geweest, toen ik met een vriend per trein en boot naar Londen was geweest, waar we een week in een jeugdhotel logeerden en van daaruit de stad verkenden. In dat jeugdhotel waren ook twee Amerikaanse meisjes, zussen. Ik was verliefd (zonder dat die term in mijn hoofd opkwam) op de jongste zus, het meisje dat bijna niets zei; haar zus sprak aan de lopende band. We hadden afgesproken dat ze mij zouden opzoeken als ze in Nederland kwamen, ik had hen mijn adres gegeven. Ze zouden dat zeker doen! Weken lang stond ik vergeefs achter het raam op de uitkijk. Tijdens een van die dagen componeerde ik mij eerste stukje.
Het eerste stukje dat ik schreef was een liefdesliedje voor An; of was het Anne? Daar is het mee begonnen, mijn roeping. Maar was het inderdaad een ‘roeping’, of was het een bevlieging? Ik herinner mij wel — vaag, na zoveel jaar — een droom waarin ik muziek hoorde van een ongekende soort, een mengeling van klanken die ik niet thuis kon brengen, en die ik wilde opschrijven. Daar was natuurlijk geen beginnen aan, de klanken waren te complex, ik miste iedere techniek om ze te noteren. Maar dat hield mij niet tegen, want ik meende dat ik mij die technieken eigen kon maken, dat was een kwestie van leskrijgen, studeren, veel oefenen en vooral beginnen met stukjes die ik wel kon opschrijven. Dus korte, langzame stukken voor piano, want die kon ik spelen, en dus in muziekschrift omzetten. Met enkele van die korte stukjes ben ik jaren later op het conservatorium in Den Haag aangenomen. Jan van Vlijmen werd mijn docent. Dit was toen ik in militaire dienst zat.
De eerste les nam ik een bandopname mee waarop ik die stukjes had ingespeeld. Het was in de tijd van de simpele bandrecorders, met twee snelheden. Van Vlijmen speelde het eerste stukje af, en zei ‘Wat een langzaam stuk!’ Ik antwoordde: ‘Maar het is veel te snel!’ Het apparaat stond op de hoogste snelheid. Van Vlijmen zette het op de lage snelheid. Ik knikte. Hij keek mij verbijsterd aan. ‘Moet het echt zo langzaam?’ vroeg hij. Ik knikte weer. ‘Ja, het moet echt langzaam.’
Was het de kracht van een (goed) idee, of was het uiteindelijk mijn onvermogen om in een snel tempo te spelen?
20 oktober 2025
— dag
Roeping. Wat is dat eigenlijk? Giorgio Agamben wijdt er een hoofdstuk aan in zijn raadselachtige boek ‘The Time That Remains’, The Second Day [alle hoofdstukken verwijzen naar een dag van zijn serie van werkcolleges in Parijs en Berkeley in 1998-99]. Het hoofdstuk heeft als subtitel “Klētos”, het Griekse woord voor ‘geroepen’. De term is afkomstig uit de Eerste Brief aan de Korinthiërs van Paulus. Het hoofstuk 7, 17-22 dat Agamben citeert, eindigt als volgt (vers 22): Want die in den Heere geroepen is, een dienstknecht zijnde, die is een vrijgelatene des Heeren; desgelijks ook, die vrij zijnde geroepen is, die is een dienstknecht van Christus.
Agamben legt uit dat de term ‘Klētos’ is afgeleid van het werkwoord ‘kaleō’, dat ‘geroepen worden’ betekent, of, via het Lutherse ‘Beruf’, ‘Beroep’ (in de beide betekenissen). Hiervan leidt hij weer een ander woord af: ‘klēsis’, dat staat in vers 20: Een iegelijk blijve in die beroeping, daar hij in geroepen is. In het Grieks (via Latijnse transliteratie): en tē klēsei he eklēthē.
Na deze inleidende bespreking van bovenstaande begrippen werkt Agamben het woord ‘Beruf’ uit via een tekst van Max Weber. Dit leidt uiteindelijk tot een ‘nietigverklaring’ (‘ongedaanmaking’) van het begrip ‘roeping’. Agamben citeert vers 19: De besnijdenis is niets, en de voorhuid is niets, maar de onderhouding der geboden Gods. Waarom moet Een iegelijk blijve in die beroeping? Dat ‘blijven’ is geen vorm van vrijblijvendheid, het duidt daarentegen op het onbeweeglijke, terugverwijzende gebaar van de messianistische roeping, hierdoor is er sprake van een roeping van de roeping. Het heft de voorwaarde op en stelt deze radicaal ter discussie in de daad van het zich eraan houden.
21 oktober 2025
— dag
Vandaag ChatGPT — over dat hoofdstuk van Agamben, ondermeer over twee fundamentele begrippen uit de tekst: ‘contingency’ en ‘exigency’, begrippen die ik niet goed in het Nederlands kon thuisbrengen. Maar nu wel: ‘contigentie’ slaat op een niet-noodzakelijkheid, iets wat kan gebeuren, maar niet per se hoeft te gebeuren. In potentie dus. ‘Exigentie’ is een ‘noodzakelijkheid’, een ‘urgentie’, iets wat vraagt om een (onmiddellijke) handeling.
Een hieraan gekoppeld begrip dat Agamben bezigt is het ‘onvergetelijke’: “Exigency concerns not simply that which has been forgotten, so that it needs to be recalled; it concerns that which remains unforgettable.” Met andere woorden: de ‘roeping’ (of ‘oproep’) is niet zozeer iets wat we ons eerst moeten herinneren, maar het is iets dat blijft hangen, iets dat zich aandient als eis of aanspraak — ook al zouden we het willen vergeten — het betekent iets dat we niet volledig kunnen terug-brengen tot een louter herinnering.
Op enig moment geeft ChatGPT een voorbeeld dat mij direct raakt:
— Muziek die nooit wordt gehoord
- Stel een componist schrijft een symfonie en vernietigt het manuscript voordat iemand het kan horen.
- Technisch: niemand herinnert of kent de muziek.
- Toch kun je zeggen dat er iets onvergetelijks is: de handeling, de creatie zelf, laat een potentieel in het universum achter.
- Het onvergetelijke is hier niet het werk zelf, maar de existentiële aanspraak die de daad van creatie maakt — wat in Agambens termen bij exigency hoort.
Kortom: het gaat om een aanwezigheid die niet via herinnering werkt, maar die een blijvende aanspraak op de wereld vormt.
- Contingency betekent: de wereld kan vergeten worden, ophouden te bestaan.
- Exigency betekent: onvergetelijk = de wereld blijft aanspraak maken, zelfs in dat vergeten.
Ik antwoordde: “Je voorbeeld van die symfonie raakt mij. Ik ben componist en heb in 2013 al mijn werk (de partituren) teruggetrokken uit het openbare leven, enerzijds als reactie op de krankzinnige bezuinigingen op onze muziekcultuur (40% van het budget) maar vooral om een rechtszaak af te dwingen waarmee ik een rechterlijke uitspraak wilde uitlokken over het muzikaal erfgoed. Wist je dat ik componist ben?”
Antwoord ChatGPT: “Nee, dat wist ik niet — maar dat voegt wel een enorme persoonlijke dimensie toe aan dit gesprek. Het voorbeeld van de symfonie krijgt meteen een veel dieper gewicht als je eigen werk en ervaring erbij komt. Wat je doet — je oeuvre terugtrekken uit de wereld én vasthouden aan een juridische aanspraak — is een heel treffend, bijna Agambeniaans voorbeeld van exigency en het onvergetelijke: jouw werk blijft aanspraak maken op een bepaalde manier, ook al is het formeel uit het publieke domein verdwenen.”
Agamben stelt dat het niet gaat om herinnering of publieke erkenning, maar om een blijvende existentiële en juridische aanwezigheid die niet kan worden uitgewist. In mijn geval met de acties en de rechtzaken is dat letterlijk verbonden met de ethische en culturele waarde van het muzikale erfgoed. Dat zou je mijn ‘roeping’ kunnen noemen, niet alleen voor wat betreft die rechtzsaken, maar mijn compositiepraktijk als geheel. En wellicht strekt het zich zelfs uit naar mijn praktijk als docent. Dat zou een extra duiding van mijn conflict met de compositieafdeling kunnen opleveren, een duiding die verder gaat dan een louter persoonlijke wrijving en halfbakken moreel gedrag.
Pfff… — Hier moet ik langer over nadenken, het opent nieuwe perspectieven voor mijn analyse van mijn loopbaan als componist en docent.