Labyrint-Ana[03c]

Labyrint-Ana[03c]

J. Chr. de Vries

Ik ben benieuwd wat ik in de laag onder de kelder zal aantreffen. Zijn daar nog meer lagen onder? En hoe laag gaat het dan, tot hoe ver onder de grond reikt dit Labyrint? En heeft het zin dit uit te zoeken?

Wat ik intussen merk, terwijl ik verder de trap afdaal, is dat ik bij sommige ruimtes denk dat ik er al eerder geweest ben, wat in Labyrint op zichzelf genomen natuurlijk niet vreemd is. Maar opvallender is dat ik dan ook precies hetzelfde voel en denk als die vorige keer, of keren, dat ik op die plek was. Misschien versterkt het Labyrint mijn aangeboren gevoeligheid voor energiestromen van mijn hogere zelf. Hoe meer ik daar over nadenk hoe meer ik daar van overtuigd raak.

Onderaan de trap kom ik in een kleine, vierkante zaal, met aan de vier hoeken openingen, waar nauwelijks licht uit schijnt. Die vier uitgangen moet ik onderzoeken. Gelukkig staat er een tafel met enkele stoelen in het midden van de zaal. Ik besluit daar even uit te rusten en na te denken over hoe ik het verder ga aanpakken. Ik voel in mijn rugzak, en vind nog een homp oud brood, en een kleine veldfles met water. Ik maak mij bezorgd, ik zal over niet al te lange tijd vers water moeten vinden, en liefst ook wat te eten. Waar vind ik hier een levensmiddelenwinkel, een restaurant, of of desnoods een patatkraam? Ironie kan helpen, maar met cynisme moet je oppassen. Bovendien heb ik geen geld bij me. Ik plant mijn ellebogen op de tafel en leg mijn hoofd in mijn handen. Ik stiet een luide kreet.

Onmiddellijk schrik ik van mijzelf, wat doe ik! Dat monster kan mij horen! Ik leg mijn armen plat op tafel voor mij, spits mijn oren, houd mijn hoofd beurtelings naar links, en dan naar rechts. Ik probeer te luisteren of er ergens iets hoorbaar is. Het enige wat ik hoor is mijn eigen ademhaling, die nogal gejaagd is. Ik voel tranen over mijn wangen stromen — moet ik die ergens in opvangen, zijn die drinkbaar? vraag ik mij in een vlaag van wanhoop en onnozelheid af. Alsof ik hier iets tot mijn beschikking heb om die op te vangen. Waar is Ari als je hem nodig hebt? Stop! zeg ik tegen mijzelf. Dit is zinloos. Doe iets wat wel zinvol is! Ik concentreer mij op mijn ademhaling.

Ik sta op en ga de vier uitgangen onderzoeken. Ik besef opeens dat ik geen idee heb van de windrichtingen. Waar is het Noorden? Geen idee. Ik loop naar een van de hoeken, er is nauwelijks enig licht in de opening. Ik luister, maar hoor niets. Dan loop ik verder, naar de volgende uitgang. Zelfde procédé. Weer geen resultaat. Ik loop weer verder, maar halverwege de volgende hoek stop ik, want ik meen iets te horen uit de eerste hoek. Ik loop terug naar de uitgang die ik net als eerste inspecteerde. Ik stap enkele passen door de uitgang, en luister. Ik hoor inderdaad iets. Ik loop verder, ik krijg geen vat op het geluid, het lijkt op een gesprek tussen een aantal personen, alleen is het zeer zacht, het is ongeprononceerd. Ik besluit om verder te lopen. Maar opeens stopt het geluid. Komt dat door mij?

Wanneer ik weer terugloop naar de vierkante zaal besef ik dat ik behoorlijk bang ben. Eerst die overblijvende uitgangen onderzoeken, want deze loopt echt niet weg. Bij de derde ingang hoor of zie ik helemaal niets. Dus loop ik door naar de resterende, vierde uitgang. Daar zie ik in de verte een blauwachtig schijnsel. Het heeft een geruststellend effect op mij, maar wat wil dat zeggen in deze angstaanjagende omstandigheden? Mijn voorlopige conclusie — jasses, ik lijk Ari wel! — is dat ik moet kiezen tussen een — hopelijk — veilig blauw licht en een merkwaardig gekrakeel. Ik loop weer terug naar de tafel, om hierover na te denken.Ik schuif mijn kwaadheid naar Ari even opzij, ik heb eerlijk gezegd dringend behoefte aan een rationeel advies. Waarom komt die emotie daar toch steeds tussen, wat is dat? Zijn we eigenlijk gewoon onvolwassen pubers? Dat geldt dan wel voor ons beiden.

Opeens hoor ik uit de tweede uitgang een dreigend gestamp. Iets, of iemand, is in grote snelheid opweg naar deze zaal. Aan het gestamp te horen is dat geen kleine jongen… het kan alleen maar dat vreselijk monster zijn. De voetstappen klinken nog wel ver weg, maar duidelijk is ook dat zij met rasse sneden dichterbij komen. Ik moet een keuze maken, tussen het gekrakeel en het blauwe licht. Veel tijd heb ik niet, de afstand naar de beide uitgangen is zeker twintig meter. Ik probeer een inschatting te maken over hoeveel tijd ik heb om te vluchten voordat de Demon tevoorschijn komt. Maar dat is zinloos, ik heb gewoon geen enkel idee. Ik moet gewoon een van beide uitgangen uitkiezen, en maken dat ik wegkom.