Labyrint-Ana[04c]
— J. Chr. de Vries
Ik loop de trap omhoog, naar een deur waarboven een geel lichtschijnsel zichtbaar is, zonder dat duidelijk wordt waar dit vandaan komt. En dat ga ik nu niet ontdekken, want als ik de deur probeer open te maken blijkt die op slot te zitten. Nou ja, dat kun je verwachten in een Labyrint, nietwaar? Ik ga op een trede voor de deur zitten.
Ik heb dorst en doe mijn rugzak af. Ik graai naar de waterfles, en zie een leren etui. Ik open het etui en haal er een foto uit, Ari en ik zittend voor een kleine tent, ergens in de rimboe, een pannetje op een ‘éénpitter’ zoals Ari dat noemde. Witte bonen in tomatensaus met stukjes worst erin, een stuk stokbrood op het kleed ernaast. En een riviertje op de achtergrond. Ik hoor meteen die muggen om mijn hoofd zoemen. Zeven jaar jonger, het stemt me droevig, wat is ons overkomen in die tijd? Nou ja, denk ik schuldbewust, we zijn onszelf overkomen. We zien er gelukkig uit, we hadden het goed. We hadden beiden halflang haar, de zwarte pieken van Ari staken wild in alle richtingen. Ik met roodgeverfd haar en een pony, de staart stak achter uit mijn baseballpetje. Nu heb ik kort haar, blonde stekeltjes.
Ik breng de foto naar mijn neus, hij ruikt naar Ari. Maar dat is natuurlijk onzin, het etui ruikt naar Ari, ik heb die ooit van hem geleend, en niet meer teruggegeven. Hij heeft trouwens ook zijn haren kort gemaakt, niet zo kort als ik, maar je kunt wel zijn prachtig gevormde oren zien. Ik sta op en loop de trap weer af.
