Labyrint-Ana[07e2]
— J. Chr. de Vries
De dagen gaan voorbij, zonder dat er iets gebeurt, tenminste, iets anders dan een nieuw bord eten dat ik elke ochtend bij dee tralies vind. Ik zie nooit iemand die het daar neerzet, waarschijnlijk omdat ik dan nog slaap. Het eten is koud, maar smaakt niet slecht. Veel variatie is er niet, wat groentes, eiwit in de vorm van soja of bonen, fruit (een appel of mandarijn) en yoghurt. Verder wat brood voor de rest van de dag, en een schaaltje met ongezouten nootjes.
Ari’s stem hoor ik niet meer. Misschien heb ik mij het wel verbeeld dat ik hem hoorde. Mijn droomtheorie heb ik inmiddels losgelaten, dromen kunnen niet over deze schier eindeloze reeks dagen standhouden. In plaats van een droomtheorie heb ik nu een verbeeldingstheorie: alles wat ik meemaak, bijvoorbeeld het horen van Ari’s stem, is een product van mijn fantasie. Fantasie en droom liggen dicht bij elkaar. Volgens mij is er in beide gevallen geen sprake van dialectiek. Alles is mogelijk, zonder dat de ratio ingrijpt. Zelfs het ingrijpen van de ratio is een product van die fantasie (of de droom uiteraard, want daarvoor geldt hetzelfde).
Maar verder dan deze gedachten kom ik niet, ik herhaal ze eindeloos. Het levert niets op, zeker geen conclusie, of een nieuwe these, maar evenmin een ander, eventueel compleet afwijkend idee; het blijft bij deze tot niets leidende, irrelevante en doodlopende constatering.
Er komt niemand langs in dit cellenblok, het lijkt volledig verlaten te zijn, afgezien van dat bord eten, hoewel ik soms denk iets te horen uit de cel tegenover de mijne. Maar ik zie daar niemand. Het kan ook mijn verbeelding zijn.
