Labyrint-Ana[08a]

Labyrint-Ana[08a]

J. Chr. de Vries

Na het avondeten zit een deel van de gemeenschap van de ruïne rond een kampvuur, op de begane grond van het gebouw. Mijn moeder heeft het woord. Pasfamin stelt mij voor aan de aanwezigen, en zegt dat ik een tijd lang bij haar kan komen wonen. De aanwezigen knikken beleefd, onder een goedkeurend gemompel. Daarna vertelt ze dat ik het overschot van een jonge vrouw heb gevonden in het Labyrint, vermoedelijk het slachtoffer van Auros Nomit. Een golf van afschuw gaat door de aanwezigen.

“Eerst wil ik zeker weten dat het niet een van onze meisjes hier betreft,” zegt ze. “Wordt er hier iemand vermist?”

De aanwezigen kijken elkaar aan, maar iedereen schudt ontkennend het hoofd op haalt de schouders op. “Waarschijnlijk is het een meisje van de ‘Blauwe Clan’” oppert een van de mannen. “Wil je soms een inspectietocht organiseren? Dat zou een gevaarlijke ondermening zijn.”

“Daar zit ik wel aan te denken, ja,” zegt mijn moeder. “Ik weet dat het niet zonder gevaar is, maar we kunnen dat meisje daar niet laten liggen. Als we met een groep gaan, bewapend met knuppels en speren, dan kunnen we dat monster wel aan. Ik denk dat het tijd wordt om een keer de confrontatie met hem aan te gaan, en zien wat het beest voorstelt. Anders blijven we in angst leven, zonder de werkelijke aard ervan te kennen of te begrijpen.”

“Ach, zo kennen we je weer,” zegt een andere man, “moedig, maar ook roekeloos. We hebben geen idee waar we tegenover komen te staan, en of we met onze knuppels en speren ook maar een schijn van kans maken tegen dat monster.”

Een van de vrouwen neemt het voor mijn moeder op. “Pasfamin heeft meer moed dan jullie allemaal bij elkaar. Natuurlijk is het gevaarlijk, maar niets doen kan ons uiteindelijk fataal worden. Laten we dit voorstel serieus bekijken. We hoeven ons toch niet blindelings in een hachelijk avontuur te storten. Laten we kijken welke wapens we nog meer kunnen maken, of, wie weet, vinden.”

“En waar wil je die wapens zoeken,” vraagt de man weer sarcastisch. “De enige plek die ik kan bedenken is bij die ‘Roverclan’, maar dan kunnen we ons net zo goed meteen aan die Auros Nomit aanbieden. Die rovers zien ons komen!”

“Behalve als wij hen iets te bieden hebben,” zeg ik. “Wat weten wij van die roversclan? Waar hebben zij behoefte aan?”

“Ach meisje, wat weet jij hier nou van, je komt hier net kijken,” zegt de man weer. “Je bent inderdaad een dochter van je moeder. Net zo eigenwijs en bijdehand. Die rovers willen maar één ding, hun naam zegt het al: roven!”

Nu werpt mijn moeder zich weer in de discussie. “Houd toch eens op met dat negatieve gedrag van je. En meer respect naar de vrouwen graag, die neerbuigende toon naar ons mistaat je! Ana heeft gelijk, we moeten onze kansen beter onderzoeken.”

Een andere, oudere man staat op, en zegt: “Ik ben het met Pasfamin eens, het wordt tijd dat we onze passieve houding naar deze wereld waarin wij leven laten varen. We moeten ons beter gaan beschermen tegen de gevaren, en dat hoeft echt niet te betekenen dat we blindelings overal op af stormen. Laten we eerst kijken wat ons hier ter beschikking staat.”

Nu durf ik weer wat te zeggen, hoewel ik mij realiseer dat ik als nieuwkomer in een zwakke positie verkeer, hoewel mijn moeder kennelijk over het nodige gezag beschikt, hoewel meer bij de vrouwen dan bij de mannen. Ik sta ook op. “Ik ben het met de vorige spreker eens. Behalve dat we meer over die roversclan te weten moeten komen, ben ik ook benieuwd wat dit gebouw ons te bieden heeft. Dat is niet tenonder gegaan door knuppels en speren, daar waren wapens van een totaal andere orde in het spel. Is dit ooit door jullie onderzocht? Zo niet, dan wordt dit hoog tijd.”

Mijn moeder begrijpt de hint. “Ana heeft gelijk, we weten zo goed als niets over deze ruïne. Laten we die eerst aan een inspectie onderwerpen. Wie weet wat we allemaal vinden!” Ze richt zich op de oudere man, en vraagt: “Wat kunt u ons vertellen over de geschiedenis van dit gebouw. Weet u bijvoorbeeld wat zijn functie was toen het nog ongeschonden was?”

“Alleen uit verhalen, die ver teruggaan,” zegt de oudere man. “Het was in ieder geval een wooncomplex, met gemeenschappelijke ruimtes, slaapzalen, keukens en voorraadkamers. Maar wie hier woonden weet ik niet, dat vertellen de verhalen niet.” Hij aarzelt even, maar gaat dan verder: “Nou ja, er is wel een vaag, zeer incompleet en inconsistent verhaal, waarin de suggestie wordt gewekt dat het om een vorm van een militair complex zou gaan. Niet van een officiële militairen, maar van rebellen. Terroristen of verzetsstrijders — dat hangt af vanwelke versie van het verhaal je het meeste geloofwaardig vindt. En dat hangt meestal weer af van je politieke voorkeur.”

“Het gebouw is dus verwoest in een gevecht tussen die rebellen en een andere partij,” concludeer ik. “Is bekend wie die andere partij was? Waren andere clans, zoals van de boeren en rovers, verbonden met die rebellen, of met die andere partij?”

“Nee, dat is onbekend. Ik vermoed dat de overgrote meerderheid van die clans pas na die strijd is ontstaan, en dat ze er slachtoffers van zijn. Die strijd heeft lang geleden plaatsgevonden, in ieder geval ver voor mijn tijd,” zegt de man.

“Genoeg gespeculeerd,” zegt mijn moeder, “laten we dit gebouw goed gaan onderzoeken. Waar denk je dat we het beste kunnen beginnen?”

“In de kelders, daar zijn de zogenaamde ‘verboden ruimtes’, die zijn al zeker een eeuw niet open geweest,’ zegt de oudere man. “De vrouwen, onze moeders met name, hadden dit streng verboden. Deze ruimtes bevinden zich achter een gesloten deur, die zonder de juiste sleutel niet geopend kan worden. Velen, voornamelijk mannen, hebben het geprobeerd, maar het metaal van de deur is onverwoestbaar.”

“Dan moeten we dus de sleutel van die deur vinden, en ook de andere sleutels, van die verboden ruimtes,” zeg ik.

“Die hoeven we niet te zoeken, iedereen weet namelijk waar die zijn,” zegt de man die mij eerder sarcastisch had bejegend.

Ik kijk de man verbaasd aan, en vraag: “Vertel, wie heeft die sleutels dan?”

“Vraag maar aan je moeder,” antwoordt hij.

Ik kijk mijn moeder vragend aan, en zeg: “Kan dat nu eindelijk stoppen met dat geheimzinnige gedoe, waar zijn die sleutels?”

“Die sleutels zijn in mijn bezit. Het leek ons, moeders, het beste als de mannen bij die verboden ruimtes vandaan blijven.”