Labyrint-Ana[09e]
— J. Chr. de Vries
Weer een dag voorbij, denk ik althans, het kunnen er ook twee of meer zijn, of minder, misschien heb ik alleen maar een paar uur geslapen. Er is geen daglicht, de lampen in het cellencomplex zijn altijd aan, op dezelfde sterkte. Met geen mogelijkheid valt er iets van het verloop van tijd af te meten, het kan dag zijn, of nacht, ik kan de dagen niet tellen. Het enige waarneembare ritme bestaat uit het voedselpakket dat ik af en toe bij de tralies vind als ik wakker word. Meestal uit een kwade droom, waarin ik Ari’s stem hoor. Ik vermoed dat het eten door een robot wordt bezorgd, maar zeker weten doe ik dit niet, omdat ik nooit iemand, of iets, zie die het bij de tralies neerzet. Ik kan evenmin vaststellen of het pakket op vaste tijden wordt gebracht, er is geen manier om te bepalen of er sprake is van enige regelmaat. Toen ik bij kennis kwam, op die dag (of nacht) nadat Ari mij in deze cel had gedumpt, bleek dat mijn rugzak verdwenen was, ik heb hier geen enkele persoonlijke bezittingen. Alles lijkt hier bewegingsloos.
Ik hoor geluiden uit de cel naast mij, geen gesnik, maar eerder wat gerommel. Wanneer ik naar de tralies loop en en opzij kijk naar de cel naast mij, dan zie ik een paar handen rijken naar een voedselpakket dat daar is gedropt. Het lijken mij vrouwenhanden. ‘Hallo daar…’ zeg ik. De handen worden meteen teruggetrokken, het is meteen doodstil bij mijn buurvrouw. Ik probeer het nogmaals: ‘Hallo!’ Geen antwoord, maar evenmin een ander teken van leven, alsof de vrouw ter plekke is versteend.
