Labyrint-Ana[10d]

Labyrint-Ana[10d]

J. Chr. de Vries

De zaal is leeg, de bot is vermoedelijk weggegaan met zijn doos naar de plek waar hij vandaan kwam. Hoewel ik vermoed dat ik niet bang voor die bots hoef te zijn verplaats ik het bed naar een plek tussen de lift en de roltrappen, zodat ik altijd een vluchtweg heb. Daarna loop ik naar de keuken om wat eten klaar te maken. Ik pak een tafel en een klapstoel uit de voorraadkamer en zet die naast het bed, en ga daar rustig wat eten, met een glas wijn binnen handbereik. Wat zat er eigenlijk in de doos die de bot had meegenomen? Toch geen eten, neem ik aan… maar indien wel, zo bedenk ik mij verschrikt, dan is dat eten dus bedoeld voor menselijke wezens.

Terwijl ik de consequenties van deze onheilspellende constatering tot mij door laat dringen, hoor ik opeens een van de roltrappen aanslaan, iemand komt omhoog! Ik spring op van mijn stoel, klaar om naar de lift te rennen. Dan zie ik tot mijn grote verbazing opeens langzaam het hoofd van Ari tevoorschijn komen. Hij kijkt in het rond, en dan opeens ziet hij mij.

“Ha die Ana,” zegt Ari vrolijk, “long time no see, ik kom even buurten.” Hij kijkt mij grijnzend aan terwijl hij van de roltrap stapt. Ik vermoed dat hij zich behoorlijk verkneukelt over de vernoedelijk idiote en wezenloze uitdrukking op mijn gezicht.

“Ari?” stamel ik, “Waar kom jij vandaan? Ik zat hem te knijpen omdat ik dacht dat er zo’n bot omhoog kwam.”

“Dat is een lang verhaal,” zegt hij, “en jij zult ook wel het een en ander te vertellen hebben Kom hier!”
Ik pak een extra stoel, en we gaan aan de tafel naast het bed zitten, om onder het genot van een maaltijd en wijn elkaar onze wederwaardigheden te vertellen. Ari vertelt me van de trein, het station en hoe hij het spoor van kiezels dat ik had aangelegd ontdekt had, waardoor hij mijn hele tocht had kunnen volgen. Ik vertel op mijn beurt over de kippenboerderij met de twee geiten, de ‘gele gang’ en hoe ik op de rotsvlakte terechtkwam. Hoe ik de diverse gebouwen heb onderzocht, en de merkwaardige activiteiten van de androïden heb gadegeslagen. En hoe ik uiteindelijk in dit kantoorgebouw ben terechtgkomen.

“Die bots zijn raadselachtig,” zegt Ari, “ze doen maar wat, zo lijkt het wel.”

“Dat is mij ook opgevallen,” zeg ik.

Op dat moment begint de roltrap weer te lopen, Ari kijkt mij verschrikt aan, staat op, en zegt tegen mij: “Wegwezen!”

Ik sta op, kijk omlaag en zie de androïde van eerder naarboven komen, met een lege doos in zijn handen. “Geen paniek,” zeg ik, en ik loop naar de roltrap. Ari kijkt mij verbluft aan. “Let op,” zeg ik, “dit is interessant!”

Wanneer de androïde van de rolstrap stapt loopt hij zonder mij een blik waardig te keuren om mij heen. Ik zie Ari’s mond openvallen van verbazing, maar niet lang, want de bot keurt hem wel een blik waardig, sterker nog, hij stapt op hem af. Ari blijft als versteend staan. De bot komt voor hem staan en schijnt te aarzelen. Hij zwaait wat heen en weer met de doos. Ik begrijp opeens zijn probleem, hij heeft zijn handen vol, en kan Ari niet vastpakken.

De bot plaatst de doos naast zich op de grond, zodat hij zijn handen vrij heeft om Ari te grijpen, of erger… Ik maak snel gebruik van de aarzeling van de androïde en ga tussen hem en Ari staan. De bot schudt even met zijn hoofd, pakt de doos weer en loopt richting de keuken. Ik zorg ervoor dat ik tussen Ari en de bot blijf, door met de bot mee te draaien. De bot kijkt niet meer om en verdwijnt de keuken in.

“Wat gebeurt er hier?!” vraagt Ari verbijsterd.

“Geen idee, maar om de een of andere reden vinden bots mij niet interessant.”

Even later komt de bot weer de keuken uit, wederom met een doos in zijn handen. Ik blijf tussen de bot en Ari staan. De bot loopt naar de roltrap en verdwijnt omlaag. Ik kijk Ari aan, en haal mijn schouders op.
“Waarom negeert die bot mij totaal, en jou niet,” vraagt Ari verdwaasd. “Wat heb jij dat ik niet heb, of andersom?”

“Ik heb geen idee, maar laten we intussen gaan kijken wat er in die dozen zit die de bot steeds meeneemt en terugbezorgt,” antwoord ik. “Ik veronderstelde aanvankelijk dat het voedsel betreft, wat slecht nieuws zou kunnen zijn, omdat dat eten uiteraard niet voor de androïdes bestemd is. En of hun meesters goedwillend zullen zijn jegens ons, of juist niet, is de vraag.”

“Maar die ‘meesters’, zoals jij ze noemt, zijn misschien helemaal niet kwaadwillend jegens ons, dat moeten juist zien uit te vissen.”

“We kunnen niet voorzichtig genoeg zijn,” zeg ik, terwijl ik richting de keuken loopt.

“Zeer mee eens.” zegt Ari mij volgend.

We lopen de voorraadkamer in, waar ik blijf staan bij een stapel dozen. “Hierachter had ik mij verstopt, zo’n doos heeft hij meegenomen. Ik herken het etiket op de zijkant.” Ik maak de bovenste doos open, en we bekijken nieuwsgierig de inhoud.

“Dat lijkt op dat voedsel dat ruimtevaarders eten, van die tubes met vloeibaar eten,” zegt Ari, terwijl hij een tube pakt.

Ik pak ook een tube uit het pak en bekijk hem van alle kanten. “Kijk nou, die houdbaarheidsdatum is al jarenlang overschreden. Daar gaat onze theorie over die ‘bot-meesters’. Die zijn al lang verdwenen.” zeg ik, terwijl ik een andere tube pak.

Alle tubes blijken van ver over de houdbaarheidsdatum. “Het lijkt er inderdaad op dat die bots uitsluitend zinloze handelingen verrichten, omdat er niemand meer is die hen iets zinvols opdraagt,” zeg ik. “Maar waarom dan die agressie tegen jou? Is dat ingeprogrammeerd?”

“Ik vermoed het,” beaamt Ari, “ze weten niet beter. Maar kennelijk is er bij jou iets wat dat programma neutraliseert. Wat kan dat zijn?” Hij denkt even na. “Of is het iets in jou, in je hersenen bijvoorbeeld, ben jij ook geprogrammeerd?”

“Ben je besodemieterd?! Denk je dat ik gemanipuleerd ben door die bots, of hun al dan niet bestaande ‘meesters’? Vertrouw je me soms niet?” Ik kijk hem woedend aan, en loop met grote passen de keuken uit. Laat hij het rambam krijgen.

We zijn weer thuis, denk ik. Even gaat het goed, en dan begint meneer weer. Het idee alleen al dat ik iets met die bots te maken zou hebben. Of zouden die wezens toch iets met mij uitgespookt hebben buiten mijn medeweten?

Opeens krijg ik een inval. Dat hoofd van die androïde bij die hangar, waar ik die kaart uit heb getrokken, zou daar iets mee zijn? Ik pak mijn rugzak die naast het bed ligt, en vis de kaart eruit. Wat is dit?

“Kijk,” zeg ik, “dit heb ik uit het hoofd van een gedemonteerde androïde getrokken, het lijkt een of andere geheugenkaart, of wat dan ook. Zou dit soms contact kunnen maken met andere bots, waardoor dit de reden is dat ze mij negeren?”

Ari schenkt de twee glazen vol, en vraagt of hij de kaart mag bekijken. “De kaart toont duidelijk sporen van een zeer hoogwaardige technologie, waar ik overigens geen verstand van heb,” zegt hij. “Zouden die bots via die kaart met elkaar communiceren?”

“Dat vermoed ik inderdaad,” zeg ik. “We zouden het kunnen uitproberen, dan neem jij die kaart en kunnen we zien of die bot jou dan wel negeert. Alleen, wat als onze theorie onverhoopt niet klopt, dan ben je zeer waarschijnlijk de pineut.”

“We moeten dus een wapen zien te vinden, of maken, waarmee we zo’n bot kunnen uitschakelen. Ze zijn sterker dan wij.”

“Wacht eens even,” zeg ik, en ik pak mijn rugzak weer, en haal er de voorwerpen uit die ik in die kist met androïdeonderdelen had gevonden. “Wat zouden dit voor dingen zijn? Dit lijkt bijvoorbeeld op een accu,” ik geef het apparaat aan Ari, “maar dit hier,” ze wijst op een ander apparaat, “wat zou dat kunnen zijn? Iets wat we kunnen gebruiken?”

“Dat is een taser!” aeg ik enthousiast. “Die kunnen gebruiken. Die bots zijn van metaal, dus die houden niet van stroomstoten.”