Labyrint-Ana[14d]

Labyrint-Ana[14d]

J. Chr. de Vries

Terug op onze voorlopige thuisplek maken we eerst een stevige maaltijd klaar, uiteraard voorzien van een goed glas wijn. De terreinwagen hebben we binnen in de hal geparkeerd. Uit het zicht. Hopen we. Tijdens de maaltijd overleggen we hoe we verder moeten.

“Dat er zich wellicht nog ergens een deel van de oorspronkelijke bewoners bevindt is uiteindelijk niet meer dan een hypothese, we hebben er geen spoor van bewijs van,” zegt Ari. “Maar een zoektocht is zeker de moeite waard. We vinden altijd iets.”

“Wacht!” zeg ik, en priem mijn rechter wijsvinger in de lucht. “Dat spoor hebben we wel degelijk! Toen ik dit kantoor voor het eerst binnenkwam, dus voordat jij hier opdaagde, ben ik eerst met een lift in de hal diep naar de onderste regionen gegaan. Daar kwam ik in een ‘gele gang’ terecht, die mij sterk deed denken aan eenzelfde gang via welke ik op de rotsvlakte ben terechtgekomen. Die gang moet jij oook hebben genomen. Ik ben een eindje die gang in gelopen, totdat ik van de andere kant een aantal figuren de gang in zag komen. Het leken mij geen androïdes, maar mensen.”

“Hmm, dat klinkt zeer interessant, we moeten die lui gaan opsporen. We hebben wapens, voor het geval ze eventueel kwaad in de zin hebben. En als het toch androïdes blijken te zijn, hebben we onze AI-kaart. Het risico is dus niet groot.”

“Er is alleen één probleem,” zeg ik, “toen ik die gang inliep leek het alsof mijn hersenen werden aangetast, ik voelde mij duizelig, en kon niet meer goed nadenken. Behalve die lui was dat ook een reden om terug naarboven te gaan.”

Plotseling slaat de roltrap aan, er komt iemand naar boven! Ik spring op en kijkt over de balustrade. “Alarm!” roep ik, ”die snuiter van dat ruimtevaartuig komt eraan, en hij ziet er alles behalve vriendelijk uit.” Ik loop snel naar mijn rugtas.

“De tasers,” zegt Ari, terwijl hij ook naar zijn rugzak grijpt. Met de tasers in onze handen lopen we naar de roltrap. Het is meteeen duidelijk dat onze AI-kaart geen enkele uitwerking heeft op dit gedrocht. Het is geen androïde, hij heeft menselijke kenmerken, zoals een gezicht — hij heeft zelfs een modieus getrimd baardje — en een van zijn armen ziet er eveneens menselijk uit, met bovendien een menselijke hand met vingers. Alleen één van zijn ogen bestaat uit een of andere infraroodkijker, of iets dergelijks. Er zitten allemaal apparaten aan zijn lichaam, hij is half mens, half androïde, en hij ziet er erg gemeen uit.

“Een cyborg,” zeg ik, “Jezus, hoe pakken we die aan? We moeten uit elkaar, zodat we hem tussen ons in lokken.”

De cyborg stapt intussen de roltrap af, en loopt naar heen toe. Ik maak een zijdelings beweging, waardoor de cyborg aarzelt. Ari aarzelt echter geen moment en richt zijn taser op het gezicht van het monster, en drukt af. De cyborg slaakt een kreet, en grijpt met zijn menselijke hand naar zijn gezicht. Op dat moment taser ik de cyborg in zijn knieën, waardoor hij voorover klapt. Ari pakt de beide rugzakken, en roept ‘Wegwezen!’. We rennen met grote passen de roltrap af, richting de lift in de hal. Ik druk op de knop, er klinkt geluid vanachter de deur, de lift is kennelijk onderweg.

We wachten vol ongeduld op het moment dat de liftdeur opengaat, en wanneer de cyborg bovenaan de roltrap strompelend tevoorschijn komt, drukt Ari snel enkele malen op de liftdruk, wat natuurlijk volstrekt zinloos is. De cyborg weet zich weer onder kontrole te krijgen, en loopt nu sneller de roltrap af. Dan schuift de liftdeur open, we springen de lift in, en ik druk op de knop die ons omlaag moet voeren. De liftdeur schuift tergend langzaam dicht, en net als we denken dat we het gehaald hebben, en de deur bijna dicht is, verschijnt de hand van de cyborg tussen de deur en de liftwand, hij probeert de deur open te wringen, wat centimeter voor centimeter lukt. Zowel Ari als ik aarzelen geen moment, we richten beiden onze taser op de vingers en drukken af. Een rauwe kreet klinkt, de vingers verdwijnen, en de deur schuift dicht. De lift zet zich in beweging, en terwijl we naar beneden zoeven horen we de cyborg woest op de liftdeur bonken.

Eenmaal beneden in de ‘gele gang’ aanbeland, pakt Ari een metalen staaf uit zijn rugzak, en legt die dwars voor de liftdeur om deze te blokkeren. “Dat houdt hem wel even tegen, en het geeft ons de nodige extra tijd,” zegt hij.

Wanneer we al een flink eind de gang in zijn gelopen zeg ik: “Vreemd, ik heb geen enkele last van duizeligheid.”

“Ik ook niet,” zegt hij. “Zou dat soms te maken hebben met die AI-kaart?”

“Nee, die had ik die eerste keer ook bij mij. Het is iets anders.”

“Misschien door die taser? Nou ja, des te beter, dat is van later zorg.”