Labyrint-Ari[01]

Labyrint-Ari[01]

J. Chr. de Vries

Ik bevind mij in een donkere hal, ergens hogerop in het Labyrint. Hoe hoog? Geen idee. Het enige zichtbare licht schijnt van ergens boven mij. Ik kan de afmetingen van deze ruimte niet goed inschatten, het voelt als een hoge, rechthoekige zaal, de muren aan de langwerpige kant zijn nauwelijks zichtbaar, die aan de korte kant beter. Als ik loop, hoor ik de echo’s van mijn laarzen. De muren moeten van steen zijn, concludeer ik daaruit. Dat heeft een nadeel en een voordeel: het monster hoort mij lopen, maar ik zal ook hem horen naderen. Hoe dat voordeel afweegt tegen het nadeel laat zich raden.

Ik twijfel nog steeds over onze beslissing om ieder onze eigen weg te gaan. Ana Seo, wat ben je toch een eigengereid wezen! Waarom lukt het ons niet een gezamenlijk pad te kiezen? Samen zouden we meer kans hebben die Demon te verslaan, of in ieder geval eraan te ontsnappen. Nu is het ieder voor zich. Nou ja — dat kan ik ook denken — dan heb ik in ieder geval geen last van die overbodige op- en aanmerkingen. Ze kan zo, zich eindeloos herhalend, doorzeuren!

Ik loop langs een muur aan de lange kant, en ontdek na een meter of twintig een opening. Ik probeer te kijken wat zich daarachter bevindt, het lijkt een gang, maar het is te donker om het goed te zien. Ik blijf doodstil staan en luister of er iets hoorbaars is. Het is doodstil. Ik besluit verder te lopen, kijken of er een trap in de richting van dat lichtschijnsel te vinden is. Helemaal aan het einde van de hal vind ik die inderdaad.