Labyrint-Ari[04e]
— J. Chr. de Vries
De linkertrap is nauw en donker, maar het lukt mij om stap voor stap omhoog te komen, hij leidt naar een klein plateau, van waaruit zich een lange gang uitstrekt. In de gang komt vanuit het plafond een zwak licht, het is niet goed te zien wat de bron daarvan is, maar in ieder geval kan ik nu goed zien waar ik loop. De gang is lang, en loopt uiteindelijk dood. Ik ga met mijn rug tegen een muur zitten om na te denken.
Er zit niets anders op dan terug naar die splitsing te gaan en de rechtertrap te kiezen. Terug naar die andere ruimte waar iemand uit dat gat in het plafond was gevallen leek mij geen goed idee. Te meer niet omdat de Demon kennelijk daarboven aan het rondstruinen was, want wie anders zou die persoon naar beneden hebben geworpen? Wie was die persoon eigenlijk, was het een man of een vrouw? Toch niet Ana, denk ik verschrikt. Nee, dat kan niet, die is toen we uit elkaar zijn gegaan naar een verdieping omlaag vertrokken, terwijl ik naarboven ben gegaan. Ze kan niet zo snel daarboven zijn terechtgekomen. Of wel? Ik probeer daar niet aan te denken. Het moet iemand anders zijn geweest, wat betekent dat er zich meerdere personen in dit Labyrint bevinden. Dat is op zichzelf niet zo vreemd. Nu ik dit overweeg, bedenk ik dat het vreemd is dat ik mij niet herinner hoe ik in dit Labyrint ben terecht gekomen. Vreemd is ook dat ik mij hier nu pas van bewust wordt. Wat is er eigenlijk gebeurd met ons? Zou Ana zich dit ook niet herinneren?
Ik peinig mijn hersens met het graven in mijn geheugen. Dat geeft het gevoel wat je kunt hebben als je je een naam of begrip wilt herinneren, en je kunt het net niet pakken. ‘Het ligt op het puntje van mijn tong’, zeg je dan. Ik voel, of hoe dat ook mag heten, dat er iets in mijn geheugen ligt te sudderen, iets dat weet hoe ik op deze plek verzeild ben geraakt, en zelfs iets dat weet waarom. Maar ja, onbereikbaar voor nu.
Een beangstigende gedachte komt nu in mij op. Was ik wel samen met Ana? Zijn wij wel uit elkaar gegaan, of is dat een verkeerde herinnering, misschien zelfs een of ander mechanisme in mijn brein dat genesteld is tussen het nu en wat er werkelijk met mij gebeurd is, om het te maskeren. Des te meer reden om Ana te zoeken. Pas als ik haar vind kan ik deze beangstigende dwanggedachte wegstrepen. Hoe meer ik hier over peins, hoe meer verschrikkelijke opties zich aan mij opdringen. Want als er iets met mijn geheugen is gebeurd, dan is het goed mogelijk dat dit door iemand anders gedaan is, om een belangrijke reden. Dan is die Demon niet eens het echte monster, de echte monsters zitten dan ergens anders. En dat blauwe licht dat uit het gat in de vloer komt, zou dat er dan iets mee te maken hebben? En wat met die déjà vu? Dat moet er, als mijn gedachte juist is, waarschijnlijk iets mee te maken hebben.
Ik sta vastberaden op, ik moet en zal Ana vinden, Demon of geen Demon, en er is maar één route: terug.
