Labyrint-Ari[05a]
— J. Chr. de Vries
De gang is lang, en wordt af en toe onderbroken met een korte trap. Het blauwe licht wordt iets sterker, maar niet heel veel. Het is onduidelijk waardoor het wordt veroorzaakt. Het zal toch niet door een of andere kwaadaardig straling zijn?
Nou ja, niets aan te doen, het is natuurlijk wel Ana’s lievelingskleur! Dat zou wel bij haar passen, mooi en kwaadaardig. ‘Blauw vuur’. Zo omschreef zij zichzelf een keer. Een Dame Blanche, koud ijs overgoten met hete chocolade. De muziek van Bach. Ze noemde dit zelf ‘dubbelzinnigheid’, ik noem het gespletenheid. ‘Ach, die woordenspelletjes van jou, dat is puur buitenkant!’ zei ze dan. ‘Dat is maar de vraag,’ antwoordde ik daarop, ‘wie bepaalt wat de binnenkant is, en wat de buitenkant?’ Waarop een hopeloze discussie volgde, die meestal eindigde met de vraag of een punt ook een cirkel is. Of de vraag of twee evenwijdige lijnen elkaar nooit snijden, of wel, maar in het ondeindige. ‘Natuurlijk snijden die elkaar nooit,’ zei Ana dan, ‘ik heb hier twee ringen om mijn vinger, die lopen parallel en snijden elkaar nooit.’ Waarop ik weer riposteerde: ‘In een plat vlak hè!’
Ik duw deze herinnering van mij af, even geen Ana nu, ik ben namelijk iets aan het onderzoeken! De gang maakt een bocht van negentig graden, en loopt nog een dertigtal meters door, om te eindigen bij een grote gele deur met zwarte strepen. Dus toch iets gevaarlijks! Ik aarzel, maar kan het toch niet laten, ik probeer de deur open te maken. Dat lukt niet. Is maar beter ook, jongeman! Deze route loopt dus dood. Er zit niets anders op, ik moet terug.
