Labyrint-Ari[06f]

Labyrint-Ari[06f]

J. Chr. de Vries

Van rechts zie ik een trein aankomen, hij zoeft met een rustig gangetje mijn kant op. Ik sta op het platform klaar om met de trein mee te lopen. Met een rustig sprintje, niet eens heel hard, houd ik de trein gemakkelijk bij. Ik zoek naar iets om mij vast te houden en erop te springen. Tussen twee van wagons zie ik een soort hendels, ik pak er een vast, en slinger mij op een kleine drempel van een van de wagons. Dan hijs ik mijzelf omhoog, klim op het dak ervan en ga plat voorover liggen. En nu afwachten waar de trein mij brengt.

Hoe lang de reis precies duurt is lastig te zeggen, voor mijn gevoel minstens een half uur, wellicht wel drie kwartier, maar hoe kan ik dit zeker weten, in de slechte staat van mijn geheugen? Hoe meet ik de tijd, als ik geen idee heb waar ik vandaan kom, wat ik hier doe, en zelfs niet of ik samen ben met iemand anders? Ja, zeker, ik denk dat ik hier met Ana verzeild ben geraakt, maar ik heb haar al een tijdje niet gezien. Misschien heb ik het mij verbeeld? Zou er iets van een tijdgevoel in mijn fysieke lichaam aanwezig kunnen zijn? In mijn spieren bijvoorbeeld. Je zou denken van wel, want hoe zou je anders kunnen bewegen, je zou dan toch struikelen als je probeert te lopen. En waarom zou je anders behoefte hebben aan eten en drinken? Ons tijdgevoel kan niet louter gebaseerd zijn op een mentaal weten, het moet ook gerelateerd zijn aan een puur fysieke ervaring. Ik heb het dus niet over kloktijd.

De reis vindt volledig plaats onder de grond, er zijn evenmin onderbrekingen met stationnetjes onderweg, of doorkijkjes naar andere ruimtes, het is één lange, blauwverlichte gang. Er is evenmin enig teken van leven te zien, niet eens robots, laat staan mensen. Of dieren. Vogels, ratten, honden… niets van dit alles. Soms denk ik dat ik hier helemaal alleen ben. Alleen met mijn verbeelding.
In de verte zie ik iets opdoemen, een verwijding van de gang, ik vermoed dat we op de plaats van bestemming aankomen. Ik hijs mij voorzichtig overeind, en klim van het dak van de wagon af, om op de drempel onderaan de wagon te gaan staan, mijn spieren gespannen om er op het goede moment vanaf te springen en mij ergens te verstoppen als dat nodig blijkt. En dat doet het, ik heb mijn hoofd even buitenboord gehouden en zie in de verte tekenen van leven. Wanneer we dichterbij zijn zie ik dat het androïdes zijn, die op de perrons met dozen lopen te sjouwen.

Een vijftigtal meter voor het station zie ik op een zijspoor een aantal wagons staan, ik spring van de trein, en verberg mij snel achter een van de wagons. Een eindje verderop staan nog meer verlaten wagons, ik druk mij tegen de wand en sluip vanaf mijn plek wagon voor wagon naar de volgende wagons, totdat ik vlak voor het station ben aanbeland.

De androïdes bevinden zich achterin op de perrons, de dichtsbijzijnde loopt op een meter of twintig van mij vandaan. Mijn volgende richtpunt is een pilaar aan het uiteinde van een perron. Hij pakt een doos uit een wagon en loopt ermee weg.

Ik wacht even tot de androïde zijn rug naar mij heeft gekeerd, en loop dan snel naar de pilaar, om mij daarachter te verbergen. Ik ga op mijn hurken zitten en steek mijn hoofd voorzichtig om de pilaar en sla het tafereel een tijdje gaande. Ik tel minstens twintig bots, allemaal druk in de weer met dozen uit de wagons laden, of ze er juist weer inladen. Ik probeer vast te stellen of er een vorm van hiërarchie geldt binnen die groep bots, of er iemand als chef of opzichter fungeert, maar het lijkt erop dat ze allemaal dezelfde functie hebben: het verplaatsen van dozen.

Na een tijdje valt mij iets merkwaardigs op: ik volgde een van de bots die een doos uit een wagon had gepakt, en die aan het uiteinde (of begin, het is maar hoe je het bekijkt) op een truck legde, bovenop een stapel andere dozen. Daarna zag ik een van de andere bots diezelfde doos weer oppakken, en terug brengen naar de wagon waaruit de eerste bot die doos had gepakt. En dat. gebeurde niet één keer, het gebeurt aan de lopende band! Alle bot verplaatsen lukraak dozen, zonder dat er enige structuur of doel in waar te nemen is. Wat is dit voor wereld?

Ik ga proberen aan het andere einde van het perron te komen, om te kijken of ik daar een oplossing van dit raadsel kan vinden. Behoedzaam sluip ik van pilaar tot pilaar in de richting van het begin van het perron. Gelukkig is het hier donker, en de bots zijn te druk bezig met hun sjouwbezigheden. Ze houden geen rekening met een indringer.

Gelukkig kom ik bij een rijtje alleenstaande wagons, als ik daar achterlangs loop dan ben ik uit het zicht van de bots. Zou Ana ook deze merkwaardige gang van zaken zijn tegengekomen, het lijkt een vorm van Sisyphusarbeid, zou dit soms een strafkamp zijn? Maar waarom zou je androïden straffen, je kunt ze toch gewoon uitschakelen als ze dingen doen die je niet bevalt? Ik merk dat ik de hele tijd probeer vast te houden aan het idee dat Ana daadwerkelijk bestaat. Tegen beter weten in? Zou zij ook twijfelen aan mijn bestaan? Het lijkt wel Lacan’s idee van L’objet petit a. Een onvervulbaar verlangen.
“Daar heb ik je!” Ana’s stem klinkt vlak achter mij. Totaal verrast wil ik mij omdraaien, maar een hand omklemt opeens mijn nek en houdt mij in een ijzeren greep, ik kan geen vin meer verroeren. Ik wil ‘Ana, wat doe je nou?!’ roepen, maar ik krijg te weinig lucht, ik kan alleen naar adem happen, maar ik kan geen woord uitbrengen. Ik zie sterretjes voor mij ogen verschijnen, ik word duizelig en draaierig, dan voel ik mij langzaam wegzakken in een zwart gat.

Ik word wakker in een ijzeren kooi die afgesloten is met tralies. De kooi bevindt zich in een grote, hoge ruimte, met uitzicht op een reeks andere kooien. Er is nergens een teken van leven te zien, zelfs niet van een kunstmatig robotleven. Ik lig op een hard bed, met mijn hoofd op een hard kussen en een kunststof dekbed half over mij heen. Naast het bed staat een vierkante metalen tafel met één kunststof stoel ernaast. In de hoek een wastafel met toilet.

Cel