Labyrint-Ari[07a]

Labyrint-Ari[07a]

J. Chr. de Vries

Behoedzaam sluip ik de gele gang in, scherp oplettend of ik mogelijkerwijs ergens in de gang op een of meerdere personen stuit. Ik houd de ijzeren staaf in mijn linker hand, zodat ik daar onmiddellijk, met één beweging, met mijn rechterhand een klap mee kan uitdelen. Hoe verder ik de gang inkom, hoe warmer het wordt. Aan het einde van de gang liggen grote rotsblokken, ik ga daarachter op mijn hurken zitten, om de ruimte die voor mij ligt in mij op te nemen.

Als er hoog boven mij geen dak zichtbaar is dan zou ik denken dat ik op een wijde rotsvlakte terecht ben gekomen, badend in een fel, warm zonlicht, een woestijn als het ware. Maar er is niets wat ook maar in de verste verte op een hemel lijkt, alleen een inktzwarte duisternis. Aan het einde van de vlakte, uiterst rechts, zie ik een ingang naar een immense hal zichtbaar, het gele, felle licht is afkomstig uit die hal. Omdat de kust mij veilig lijkt loop ik richting de hal, sprintend van rotsblok tot rotsblok, totdat ik mij een tiental meters voor de ingang bevindt, veilig verborgen achter een stuk rots. Ik wacht een half uur voordat ik dichterbij de ingang durf te gaan. Ik trek een laatste sprint en werp mij met een laatste sprong tegen de wand naast de ingang. Ik wacht om zeker te weten dat ik niet ben opgemerkt, en werp een korte blik in hal. Ik hoor een enorm gebonk, gegier en geknetter, en zie een felgeel licht, maar intenser nog is de hitte. Ik stap naar binnen, en bevind mij voor een metalen balustrade.

De balustrade biedt uitzicht over een immense hal, met in het midden een gigantische brandende oven waarin zo te zien metaal wordt gesmolten. De kolkende hitte is daarvan afkomstig. Voor de oven rijdt een figuur in een heftruck richting de oven. Naast de oven lopen enkele andere figuren. Het lijken mij geen mensen, maar eerder robots, of androïden. Een mens zou het zo dicht bij die hitte nooit kunnen uithouden zonder beschermpak. Die figuur die ik in de ‘gele gang’ had gezien was dus inderdaad geen mens. Wat doen deze artificiële creaturen hier, wie heeft hen hier te werk gesteld, en met welk hoger doel?

Niets verbaast mij meer in deze wereld die volstrekt krankjorum is. Ik twijfel aan alles, niet alleen aan mijn geheugen, want het is duidelijk dat ik geen idee heb wat dit Labyrint is en hoe ik erin ben terechtgekomen, maar ook mijn relatie tot Ana is, op de keper beschouwd, duister. Ik begin mij nu zelfs af te vragen of onze wegen uit elkaar zijn gegaan. Bestaat zij eigenlijk wel, of is zij het gevolg van een of ander duister spel van mijn geheugen?

Omdat de fabriekshal geen optie is om van binnen te onderzoeken geef ik de rotsvlakte waarin ik mij bevind een nadere blik. Mijn oog valt op een ander, hoog gebouw, dat op een meter of dertig achter de fabrieks is gelegen. Aan de andere kant van de vlakte zie ik aan de linkerkant van de gang waar ik uit ben gekomen een gebouw dat op een hangar lijkt. Dat zal toch niet waar zijn?! Ik besluit de beide andere gebouwen te onderzoeken. Welke eerst?