Labyrint-Ari[07g]
— J. Chr. de Vries
Cerby en ik lopen stap voor stap tussen de meubels, kunstvoorwerpen en lakens door, de lakens bedekken soms geheel maar meestal maar half die kunstvoorwerpen. De schilderijen aan de wanden lijken mij oude meesters toe, maar of ze echt zijn of kopieën kan ik niet beoordelen. Cerby snuffelt links en rechts, kruipt soms onder een laken, om er daarna een piesje tegenaan te doen. Zijn territorium dient te worden afgebakend! Aan het einde van de zaal kom ik bij een deur. Die zit niet op slot, en leidt tot een lange gang, slecht verlicht, maar niet onoverkomelijk donker. Bovendien heb ik de neus van Cerby.
Aan het einde van de gang komen we uit bij een deur, die net als de vorige, niet is afgesloten. Als ik de deur heb geopend kijk ik verbaasd de hal in die voor ons verschijnt. Terwijl de gang bestond uit primitieve rotswand, is de hal een moderne ruimte, met metalen en glazen wanden. Er schijnt een blauwachtig licht uit het plafond. Aan het einde van de hal bevindt zich een roltrap die omhoog voert. Ik kijk naar Cerby, die zal die roltrap wel verafschuwen, vermoed ik. Wanneer ik mijn voet op de eerste trede van de rolstrap zet, gebeurt er niets. Hij is kennelijk buiten dienst. Ik loop een stukje de trap op, en kijk achterom of Cerby mij volgt. Niet dus, hij blijft onderaan de trap staan. “Oké, jongen,” zeg ik tegen de hond, “kom eens bij het baasje!” En ik pak het blikje tonijn uit mijn zak om hem te overtuigen van de noodzaak mij te volgen. Het werkt, langzaam loopt hij de roltrap op.
De roltrap komt uit op een lange en wijde lege ruimte, die iets wegheeft van een lege parkeergarage. De ruimte komt aan het einde uit op een andere, lange roltrap, die verder omhoog voert. Om daar te komen moeten we over een rolpad, die net als de roltrap eerder, buiten dienst is. Maar Cerby heeft er geen zin in. Ik grijp hem in zijn nekvel, en dwing hem met mij mee te lopen, het blik tonijn voor zijn neus houdend. Hij volgt met tegenzin.
Opeens begint de roltrap, die aan het einde van ons rolpad omhoog voert, te lopen. Zowaar, iets wat nog wel in werking is. Maar mijn enthousiasme is van korte duur, want van bovenaf de roltrap verschijnt een merkwaardig, en angstaanjagend wezen. Het lijkt een soort robot, maar met menselijke trekjes, het meest merkwaardige is dat hij een colbert draagt, en bovendien een stropdas. Cerby gaat stokstijf stilstaan en begint te grommen naar het wezen, waarbij hij dreigend zijn tanden ontbloot. Teruggaan is geen optie, bedenk ik mij, zo’n robot is veel sneller dan wij, en ook veel sterker, tenminste, zoals we weten uit enge sf-films.
Ik pak een lang keukenmes uit mijn rugzak, vastbesloten mij tot het einde te verdedigen, en Cerby is uiteraard ook niet voor de poes! De robot is intussen op het rolpad aangekomen, een loopt ons rustig tegemoet. Hij lijkt vastberaden en doelbewust.
Wanneer de bot vlakbij ons is, blijft hij staan. Hij steekt zijn hand op, als groet lijk het, en zegt, met geaffecteerde stem: “Welkom mijnheer Nete, en uiteraard uw viervoetige metgezel, wilt u mij volgen?” Hij wijst naar de roltrap achter zich.
“Hoe weet u mij naam?” is het enige wat ik kan uitbrengen. Cerby is intussen iets minder agressief, maar blijft waakzaam.
“Als u meekomt, dan zal alles duidelijk worden, ik moet u vragen nog even geduld te betrachten. Het is niet ver.”
De robot heeft zich omgedraaid, en loopt naar de roltrap. Ik loop gedwee achter hem aan, hij lijkt geen kwaad in de zin te hebben. En ik ben nieuwsgierig. Cerby volgt mij op de voet, en heeft nu vooral interesse in het blik tonijn. “Oké, Cerby,” spreek ik de hond toe, “die tonijn krijg je straks, die heb je verdiend. Beloofd is beloofd!”
De roltrap leidt tot een grote, futuristisch uitziende hal met donkere wanden. Het lijkt een kantoor, te zijn, vanwege de vele werktafels met computerschermen erop. De schermen zijn allemaal uit. Er wordt hier niet gewerkt. Aan het einde van het kantoor zie ik een dubbele glazen deur, de. robot loopt eropaf en toetst een code in op een apparaatje naast de deuren. De deuren schuiven onmiddellijk open, met een zacht, zoemend geluid. We lopen de nieuwe ruimte in, een donkere hal zonder ramen, met alleen een zwakke, blauwe neonverlichting. “We zijn er bijna,” zegt de bot, en hij stapt onverdroten op een nieuwe deur af.
Het blijkt een zware, metalen gevaarte, die wederom met een code geopend moet worden. Onder luid geknars opent de deur zich, we komen in een korte, kleine hal. Met een enorme dreun slaat de deur dicht. Die moet iets of iemand tegenhouden, vermoed ik. We lopen naar een nieuwe deur, als die de bot opent, word ik aangestaard door een merkwaardig, bont gezelschap.
