Labyrint-Ari[08g]

Labyrint-Ari[08g]

J. Chr. de Vries

Voor mij staan ongeveer tien mannen in diverse felgekleurde kostuums, de meesten dragen een hoed. Het zijn vooral mensen, maar er staan ook enkele robots tussen. Een man in een paars kostuum draagt geen hoed, hij gedraagt zich als een leider, hij spreekt mij aan: “Welkom bij de Clan van de Hoogwaardigen, Heer Nete, het is goed u eindelijk bij ons te hebben.”

“Waarvan kent u mij?” vraag ik. “Hebben wij elkaar eerder ontmoet? Zo ja, waar was dat? Ik herinner mij u niet.”

“Wat een hoop vragen,” zegt de paarse man op beminnelijke toon, “laten we u eerst op gepaste wijze welkom heten, voor alles is er een juiste tijd.” Hij draait zich om, wijst naar een openstaande deur aan de andere kant van het vertrek, en vervolgt: “Wilt u mij volgen, asltublieft.” Hij beent weg richting de deur. De andere aanwezigen stappen opzij en maken een rij, waar ik kennelijk tussendoor moet lopen, achter de paarse man aan. Wanneer ik de heren van de rij gepasseerd ben, sluiten zij zich achter mij aan. Er had van mij wel muziek bij gemogen, om het ritueel compleet te maken.

Onze stoet komt in een ander, vertrek, de Salon, waar meer mensen en bots aanwezig zijn. Aan de wanden hangen schilderijen van oude meesters, ik herken er meerdere. Of ze authentiek zijn of goed gemaakte kopieën kan ik niet beoordelen. In het midden van het vertrek staat een fonteintje, er wordt champagne geserveerd. Overal staan kaarsen. De man met het paarse kostuum gaat naast de fontein staan, hij heeft opeens een belletje in zijn hand, waar hij even mee klinkelt. Het wordt meteen stil.

“Mag ik een ogenblik uw aandacht, ik wens een toost uit te brengen op onze voorname gast, de Heer Nete!” En hij heft het glas. De andere aanwezigen proosten mee, ik ben de beroertste niet en drink uit beleefdheid mijn glas in één keer leeg. Onmiddellijk stapt er een bot op mij af, met een nieuw glas chapagne. Zo mag ik het graag zien. Cerby wordt intussen wat ongedurig, dat is waar ook, ik had hem die tonijn beloofd. Ik wend mij tot een van de bots, geef hem het blikje en vraag of hij dit in een bakje kan doen voor de hond. De robot knikt en loopt weg met het blikje, Cerby loopt meteen achter hem aan. Trouw aan het baasje, ja, zeker wel.

De man in het paarse kostuum stapt op mij af, met de gekostumeerde robot die mij hierheen had gebracht aan zijn zijde. “Dit is Ubbo Trolert, mijn kamerheer,” hij wijst naar de bot, die minzaam knikt. “Hij zal hier als uw begeleider fungeren, hij staat dag en nacht voor u klaar, u kunt hem alles vragen, hij zal u hier ook wegwijs maken.”

“Oké, dan is hier mijn eerste vraag,” zeg ik terwijl ik mij tot de robot richt, “u noemde mij bij mijn naam toen we elkaar voor het eerst troffen, bij die roltrap. Kent u mij ergens van, hebt u mij eerder ontmoet?”

“Uw ongeduld is begrijpelijk, maar binnen onze gebruiken ongepast, als ik zo vrij mag zijn,” zegt de man in het paars, “ik was nog niet uitgesproken, ik moet namelijk mijzelf ook nog voorstellen. Mijn naam is Kamportas Umanus, ik ben de Grootmeester.”

‘Umanus’, uitgesproken zoals in het Frans, dus met de ‘u’ van het Franse woord ‘bus’, en dus niet als de Franse ‘ou’. Ik houd mij intussen in, want de grootmeester heeft kennelijk lange tenen. Als hij blijft zwijgen waag ik het weer een vraag te snellen. “Ik ken uw gebruiken helaas niet, dus aanvaard alstublieft mijn verontschuldigingen als ik mij te direct heb opgesteld. Ik zou echter toch graag enige vragen stellen, als u dat mij toestaat.” Een hele pot honing in zijn reet.

“U mag zeker uw vragen stellen, maar op het juiste moment, niet hier op stel en sprong,” reageert Umanus. Volgens onze gebruiken is het stellen van vragen pas aan de orde, wanneer de vragensteller zich voldoende thuis heeft gemaakt in onze gemeenschap. Normaliter doen wij dit tijdens onze theeceremonie, tot die tijd dient u dus voldoende geduld te betrachten. Ik stel voor dat u zich nu door Heer Trolert laat begeleiden en onze woon- en leefomgeving gaat ontdekken.” Trolert maakt braaf een kleine buiging.

Grootmeester Umanus neemt afscheid van mij, en Trolert wijst mij welke kant wij op zullen gaan. “Een ogenblikje, Heer Trolert,” zeg ik, “mijn hond gaat ook mee. Hij is vermoedelijk ergens in de keuken zijn tonijn aan het verorberen, maar dat duurt meestal niet langer dan drie seconden. Kunt u hem hiet ontbieden? Hij is een robot die het blikje meenam achterna gelopen.”

“U bedoelt ‘androïde’, wij zijn geen robots, maar androïden,” zegt Trolert, terwijl hij een van de bots naar de keuken stuurt om Cerby te halen. “Robots zijn simpele versies van adroïden, wij hebben menselijke kenmerken,” gaat Trolert verder. “Wij zijn hoger ontwikkeld.”

“Ik stel voor eerst de groentenkas te bezichtigen, daarna het Atelier, en uiteindelijk het gastenverblijf, waar wij een kamer voor u in gereedheid brengen,” zegt Trolert. Op dat moment komt een bot binnen met Cerby in zijn voetspoor. “Et voilà,” zegt hij.

Cerby komt kwispelend op mij af en likt mijn hand. “Oké, snoepkont, ben je er weer?” zeg ik, terwijl ik hem even in zijn nekharen krabbel. “We gaan op verkenningstocht, dus gedraag je!” Ik knik even naar Trolert dat we kunnen gaan.

Terwijl wij opweg gaan naar de groentenkas, door een doolhof van gangen, roltrappen, liften en rolpaden, geeft Trolert zowaar wat meer informatie over deze plek van de ‘Hoogwaardigen’. Hij legt uit dat er diverse gemeenschappen leven in het Labyrint, de zogenaamde ‘Clans’. De meeste clans zijn boerenclans, maar er zijn ook technici, priesters, rovers, en kunstenaars. De laatsten leven in de gemeenschap van de Hoogwaardigen. En dan zijn er nog de androïden, die in de meeste gevallen functioneren als werklui en bedienden. Maar soms klimmen ze hogerop, ‘zoals in mijn geval’. Het totaal aantal clans is onduidelijk, ze zijn nooit in kaart gebracht, tenminsten, misschien ooit wel, maar na de Grote Oorlog is al het leven in dit oord verpslinterd. Behalve de gemeenschappen van hier, zijn er ook nog de Reizigers, vreemde wezens die van ver komen, niemand weet precies waar vandaan. Er zijn allerlei theorieën over.

Op mijn vraag of hoe die ‘Reizigers’ eruit zien zegt hij: “Ze zijn machtig, en beschikken over ultramoderne technologie. Ze mijden ieder contact met de lokale gemeenschappen. Alleen Grootmeester Umanus zou ze wel eens ontmoet hebben, maar hij doet daar geheimzinnig over.