Labyrint-Ari[09b]
— J. Chr. de Vries
Nadat we een van de walkie talkies aan de overige Zdren hebben gegeven, en ik hen op het hart heb gedrukt de deur alleen te openen als ik contact met ze maak via de walkie talkie, gaan Oriten en ik de gang in achter de buitendeur van de school. De gang komt uit op een overdekt plein, door het glazen plafond valt witblauw licht naar binnen. Rondom het plein staan diverse gebouwen, het meest in het oogspringende is een warenhuis van vijf verdiepingen. De begane grond bevat een grote supermarkt, die door een draaideur betreden kan worden. De winkel is volledig verlaten. Er is geen enkele klant te zien, en evenmin verkopers. Alle neonlampen branden, op enkele na die flikkeren of helemaal niets meer doen. We lopen langs de schappen, waaruit ik hier en daar iets pak om op de verpakking kijken, en ik zie dat de meeste spullen ruim voor de houdbaarheidsdatum zijn, de voorraden worden kennelijk op gezette tijden ververst. Alleen de zuivelafdeling is een ander verhaal, ik voel de kou als ik een van de glazen deuren van de vitrines open, dus de koeling werkt goed, maar desondanks barsten de pakken melk uit het karton, diverse schimmelculturen zijn zich aan het verspreiden, het stinkt er naar verrotting.
Oriten vraagt of hij de walkie talkie even mag hebben, hij wil even met zijn gabbers overleggen over wat hij uit de supermarkt moet meenemen. Ik loop intussen verder, langs ondermeer drie schappen vol met alcoholische dranken; diverse rode en witte wijnen, veel soorten bier, sterke drank en aperitieven, maar ook diverse soorten alcoholvrije dranken. Verder zie ik schappen met water en frisdrank.
Ik zie Oriten een roltrap omhoog gaan, hij praat in de walkie talkie, terwijl hij achterstevoren op de trap staat. Hij zwaait even naar me. Ik loop langs de groentenafdeling, en maak dat ik wegkom. Alles is in verregaande staat van verrotting.
Ik neem eveneens de roltrap omhoog. Wanneer ik bovenaan van de roltrap afstap zie ik nog net een meisje weglopen, ze verdwijnt achter een aantal schappen met kleding. Oriten draait zich om, en verbeeld ik mij dit, of kijkt hij echt schuldbewust?
“Wie was dat, een van die acht anderen?” vraag ik. “Hoe komt zij hier?”
“Oh, dat was een van die acht.”
“Wat deed zij hier? Waar hadden jullie het over? Ze leek me wat angstig.”
“Dat zijn we allemaal toch een beetje?”
Oriten ontwijkt mij met zijn algemene antwoorden, hij houdt iets achter, maar wat, daar kan ik mijn vingers niet achter krijgen.
“Zullen we weer teruggaan,” vraagt Oriten, terwijl hij mij de walkie talkie teruggeeft. “Laten we wat spullen van hier meenemen. Zoutjes en frisdrank. En kaarsen, die zijn bijna op. Verder vroegen ze ook om batterijen mee te nemen, en een paar zaklantaarns.”
We nemen een rugzak mee die we vinden op de eerste verdieping, en stoppen de spullen erin die Oriten had opgenoemd. We lopen terug naar het schoolgebouw, zonder iemand tegen te komen. Als ik de Zdren via de walkie talkie laat weten dat we voor de deur staan wordt die twee minuten later geopend. Ik maak een maaltijd klaar en niet lang daarna trekt iedereen zich terug in zijn eigen kamer, ik in het kantoortje naast de keldertrap. Ik val in een diepe slaap.
