Labyrint-Ari[10a]

Labyrint-Ari[10a]

J. Chr. de Vries

Achter het vliegveld zie ik in de verte een groot gebouw, ik besluit het te gaan verkennen. Wanneer ik dichterbij ben zie ik dat het lijkt op een kantoorgebouw, hoewel niet in zeer goed onderhouden staat. Er brandt wel licht, wat betekent dat er volk aan wezig moet zijn, tenminste, als de gangbare logica hier van toepassing is. In ieder geval die bots.

Eerst loop ik om het gebouw heen, om te kijken hoeveel ingangen het heeft. Ik tel er vier, aan iedere zijde één. De toegangsdeuren zijn niet afgesloten merk ik als ik tegen de deuren aanduw. Omdat ik geen overweging kan verzinnen door welke deur ik het gebouw zal binnengaan, besluit ik de laatste deur te nemen, ik sta daar immers toch al voor.

Binnen loop ik in een enorme hal, waar aan het einde twee roltrappen omhoog leiden. Aangezien de hal leeg is, neem ik een van de beide roltrappen omhoog. Het ding slaat aan als ik mijn voet op de eerste trede zet, de bewegende treden piepen en knarsen een beetje. Als ik bijna boven ben zie ik het verschrikte gezicht van Ana tevoorschijn komen.

“Ha die Ana,” zeg ik vrolijk, “long time no see, ik kom even buurten.” Ik grijns naar haar, terwijl ik van de roltrap stap. Ik vermoed dat hij zich ergert aan mijn in haar ogen superieure gezichstuitdrukking. Ze kijkt mij wezenloos aan.

“Ari?” stamelt ze, “Waar kom jij vandaan? Ik zat hem te knijpen omdat ik dacht dat er zo’n bot omhoog kwam.”

“Dat is een lang verhaal,” zeg ik, “en jij zult ook wel het een en ander te vertellen hebben Kom hier!”
Ana pakt een extra stoel, en we gaan aan de tafel naast het bed zitten, om onder het genot van een maaktijd en wijn elkaar onze wederwaardigheden te vertellen. Ik vertel haar van de trein, het station en hoe ik het spoor van kiezels dat zij had aangelegd ontdekt heb, waardoor ik haar hele tocht had kunnen volgen. Zij vertelt op haar beurt over de kippenboerderij met de twee geiten, de ‘gele gang’ en hoe ze op de rotsvlakte terechtkwam. Hoe ze de diverse gebouwen heeft onderzocht, en de merkwaardige activiteiten van de androïden had gadegeslagen. En hoe ze uiteindelijk in dit kantoorgebouw is terechtgkomen.

“Die bots zijn raadselachtig,” zeg ik, “ze doen maar wat, zo lijkt het wel.”

“Dat is mij ook opgevallen,” zegt Ana.

Op dat moment begint de roltrap weer te lopen, ik kijk Ana verschrikt aan, sta op, en zeg tegen haar: “Wegwezen!”

Ana staat op, kijkt omlaag en ziet een androïde de roltrap op komen, met een lege doos in zijn handen. “Geen paniek,” zegt ze, en ze loopt naar de roltrap. Ik kijk haar verbluft aan. “Let op,” zegt ze, “dit is interessant!”

Wanneer de androïde van de rolstrap stapt loopt hij zonder mij een blik waardig te keuren om mij heen. Ik zie Ari’s mond openvallen van verbazing, maar niet lang, want de bot keurt hem wel een blik waardig, sterker nog, hij stapt op hem af. Ari blijft als versteend staan. De bot komt voor hem staan en schijnt te aarzelen. Hij zwaait wat heen en weer met de doos. Ik begrijp opeens zijn probleem, hij heeft zijn handen vol, en kan Ari niet vastpakken.

De bot plaatst de doos naast zich op de grond, zodat hij zijn handen vrij heeft om mij te grijpen, of erger… Ana maakt snel gebruik van de aarzeling van de androïde en gaat tussen hem en mij staan. De bot schudt even met zijn hoofd, pakt de doos weer en loopt richting de keuken. Ana zorgt ervoor dat ze tussen mij en de bot blijft, door met de bot mee te draaien. De bot kijkt niet meer om en verdwijnt de keuken in.

“Wat gebeurt er hier?!” vraag ik verbijsterd.

“Geen idee, maar om de een of andere reden vinden bots mij niet interessant.”
Even later komt de bot weer de keuken uit, wederom met een doos in zijn handen. Ana blijft tussen de bot en mij staan. De bot loopt naar de roltrap en verdwijnt omlaag. Ana kijkt mij aan, en haalt haar schouders op.

“Waarom negeert die bot jou totaal, en mij niet,” vraag ik verdwaasd. “Wat heb jij dat ik niet heb, of andersom?”

“Ik heb geen idee, maar laten we intussen gaan kijken wat er in die dozen zit die de bot steeds meeneemt en terugbezorgt,” antwoordt Ana. “Ik veronderstelde aanvankelijk dat het voedsel betreft, wat slecht nieuws zou kunnen zijn, omdat dat eten uiteraard niet voor de androïdes bestemd is. En of hun meesters goedwillend zullen zijn jegens ons, of juist niet, is de vraag.”

“Maar die ‘meesters’, zoals jij ze noemt, zijn misschien helemaal niet kwaadwillend jegens ons, dat moeten juist zien uit te vissen.”

“We kunnen niet voorzichtig genoeg zijn,” zegt Ana, terwijl ze richting de keuken loopt.

“Zeer mee eens.” Ik loop haar achterna.

We lopen de voorraadkamer in, waar Ana blijft staan bij een stapel dozen. “Hierachter had ik mij verstopt, zo’n doos heeft hij meegenomen. Ik herken het etiket op de zijkant.” Ze maakt de bovenste doos open, en we bekijken nieuwsgierig de inhoud.

“Dat lijkt op dat voedsel dat ruimtevaarders eten, van die tubes met vloeibaar eten,” zeg ik, terwijl ik een tube pak.

Ana pakt ook een tube uit het pak en bekijkt hem van alle kanten. “Kijk nou, die houdbaarheidsdatum is al jarenlang overschreden. Daar gaat onze theorie over die ‘bot-meesters’. Die zijn al lang verdwenen.” zegt ze, terwijl ze een andere tube pakt.

Alle tubes blijken van ver over de houdbaarheidsdatum. “Het lijkt er inderdaad op dat die bots uitsluitend zinloze handelingen verrichten, omdat er niemand meer is die hen iets zinvols opdraagt,” zegt Ana. “Maar waarom dan die agressie tegen jou? Is dat ingeprogrammeerd?”

“Ik vermoed het,” beaam ik, “ze weten niet beter. Maar kennelijk is er bij jou iets wat dat programma neutraliseert. Wat kan dat zijn?” Ik denk even na. “Of is het iets in jou, in je hersenen bijvoorbeeld, ben jij ook geprogrammeerd?”

“Ben je besodemieterd?! Denk je dat ik gemanipuleerd ben door die bots, of hun al dan niet bestaande ‘meesters’? Vertrouw je me soms niet?” Ana kijkt mij woedend aan, en loopt met grote passen briesend de keuken uit. Ik blijf verbijsterd achter.

We zijn weer thuis, denk ik. Even gaat het goed, en dan ontploft madam weer. Wat heb ik verkeerd gezegd, het kan toch dat ze iets met haar gedaan hebben waar ze geen weet van heeft?
Ik beschuldig haar toch nergens van?

Ik blijf even in de keuken om haar af te laten koelen, dan pak ik een fles wijn met twee glazen, en loop naar de gang. Ik zie Ana aan de tafel zitten naast het bed, ze haalt iets uit haar rugzak.

“Kijk,” zegt Ana, “dit heb ik uit het hoofd van een gedemonteerde androïde getrokken, het lijkt een of andere geheugenkaart, of wat dan ook. Zou dit soms contact kunnen maken met andere bots, waardoor dit de reden is dat ze mij negeren?”

Ik schenk de twee glazen vol, en vraag of ik de kaart mag bekijken. “De kaart toont duidelijk sporen van een zeer hoogwaardige technologie, waar ik overigens geen verstand van heb,” zeg ik. “Zouden die bots via die kaart met elkaar communiceren?”

“Dat vermoed ik inderdaad,” zegt Ana. “We zouden het kunnen uitproberen, dan neem jij die kaart en kunnen we zien of die bot jou dan wel negeert. Alleen, wat als onze theorie onverhoopt niet klopt, dan ben je zeer waarschijnlijk de pineut.”

“We moeten dus een wapen zien te vinden, of maken, waarmee we zo’n bot kunnen uitschakelen. Ze zijn sterker dan wij.”

“Wacht eens even,” zegt Ana, en ze pakt haar rugzak er weer bij, en haalt er enkele voorwerpen uit die ze kennelijk ergens had gevonden. “Wat zouden dit voor dingen zijn? Dit lijkt bijvoorbeeld op een accu,” ze geef het apparaat aan mij, “maar dit hier,” ze wijst nu op een ander apparaat, “wat zou dat kunnen zijn? Iets wat we kunnen gebruiken?”

“Dat is een taser!” aeg ik enthousiast. “Die kunnen gebruiken. Die bots zijn van metaal, dus die houden niet van stroomstoten.”