Labyrint-Ari[10f]

Labyrint-Ari[10f]

J. Chr. de Vries

In de lift omlaag, en tijdens een lange tocht via gangen, trappen en liften erna, vertelt Anrid wat er in het lab gebeurd was. Hij had de computer zodanig geprogrammeerd dat hij de bots waarvan hij vermoedde dat die zouden komen, kon uitschakelen. Hij had dat programma bovendien op het tablet gezet dat hij nu bij zich had, dat zou in de nabije toekomst wel eens goed van pas kunnen komen. “Het is een wapen,” verduidelijkt hij, “die we waarschijnlijk hard nodig zullen hebben.”

“Je wist dat die bots eraan kwamen,” zeg ik kwaad. “Je wist dat die reparatieactie in het lab ergens een alarm af zou laten gaan.” Ik heb even geen zin meer in dat beleefde ge-‘u’. “Waarom heb je me niet gewaarschuwd?”

“Die reparatie was noodzakelijk,” zegt hij. “Het was een ingecalculeerd risico, en ik wilde niet dat je protest ons zou ophouden.”

Ik loop een tijdje zwijgend naast hem, ik heb even geen zin om die Morgan Freeman aan te horen. Het is nu in ieder geval duidelijk dat het door hem gesuggereerde vertrouwen op basis van wederzijds belang, aan een flinterdun koordje hangt. Zijn eigenbelang staat overduidelijk op de eerste plaats. Ik heb nu echter geen alternatief, ik moet voorlopig samen met hem optrekken.

Anrid verbreekt het stilzwijgen: “Ik zal u mijn plan uitleggen.” Ja, blijf maar lekker beleefd; kreng! “We moeten eerst naar onze uitvalsbasis, daar is het veilig, in ieder geval voorlopig. Van daaruit zullen we acties gaan ondernemen. Er is een oorlog aan de gang, en u bent daar ongewild betrokken bij geraakt. Ik zal dit later allemaal uitvoerig uitleggen. Het is erg ingewikkeld.”

Ik probeer mij voor te stellen hoe die ‘uitvalsbasis’ eruit zou kunnen zien, maar mijn fantasie doet in het geheel geen recht aan de werkelijkheid: de ‘uitvalbasis’ blijkt een grote, gepantserde truck te zijn, met binnenin een ruim laboratorium, gevuld met computers en werktuigen, verder een simpele keuken, een douche en toilet, twee stapelbedden, een werktafel en enkele stoelen. De hele ruimte is omhuld door een metalen netwerk, waardoor het een kooi van Faraday is, dus volkomen geïsoleerd van eventuele straling van buiten. We kunnen hier niet afgeluisterd worden, de computers kunnen niet gehackt worden. Van binnenuit de ruimte kun je naar de bestuurscabine komen.

“Ik heb honderd vragen,” zeg ik, “maar de belangrijkste zijn nu de volgende: Wat is dit labyrint? Wat doe ik hier?”

“Daar heb ik geen eenduidig antwoord op. Om met de laatste vraag te beginnen: ik heb geen idee. Het enige wat ik weet is dat u hier doelbewust geplaatst bent, en dat het mankement aan uw geheugen opzettelijk is veroorzaakt. Maar wat uw taak is, wie u hierheen heeft getransporteerd, daarvan heb ik geen idee. Wel weet ik dat u hier een collega heeft, genaamd Ana — u hebt gemerkt dat ik haar stem kan imiteren, dat heeft een reden — en wat ik verder weet is dat zij op dit moment gevangen zit in een cellencomplex. Haar bevrijden zal onze eerste missie zijn. Wat betreft de eerste vraag, dat ligt erg gecompliceerd. Het ‘Labyrint’, zoals u dat noemt, is niet alleen maar een plek ergens op een planeet. Het kan zich namelijk verplaatsen. Hoe dit in zijn werk gaat, weet ik zelf niet. Er bestaan meerdere theorieën over.”

Het is duidelijk dat Anrid niet meer kwijt wil dan het hoogst noodzakelijke, ik vermoed dat hij veel meer weet dan hij toegeeft. Ik moet een manier vinden om hem de baas te kunnen, wat spierkracht betreft kan ik het vergeten, maar wellicht kan ik net zo’n apparaat vinden waarmee hij die bots uitschakelde. Goed opletten wat hij allemaal uitspookt in die truck.

Hij vertelt verder dat er meerdere soorten bewoners zijn in het ‘Labyrint’, naast de robots zijn er de ‘Humanen’, die weer in diverse subgroepen zijn verdeeld. Zo zijn er de ‘clans’, groepen van tussen de vijftig en honderd humanen, met verschillende gebruiken, en constant elkaars concurrenten. Er is wel wat handel, maar ook zijn er conflicten. Behalve de clans, die tot de ‘lagere klassen’ behoren. is er tenminste één groep die tot de ‘hogere klasse’ behoort, die worden de ‘Machtigen’ genoemd. Behalve de Humanen wordt er door sommigen gesproken over de ‘Vreemdelingen’, dit zouden wellicht ‘Aliens’ kunnen zijn, dus afkomstig vanaf een ander zonnestelsel. Maar dit is onbewezen. De robots worden overigens onderverdeeld in ‘Arbeiders’ en ‘Soldaten’. Wie hen bestuurt is ook onduidelijk, wellicht de ‘Machtigen’, maar een andere theorie is dat het de ‘Aliens’ zijn, of, dat is weer een andere opvatting, beiden. Dan zijn er nog de ‘Cyborgs’, wezens die half-humaan en half-androïde zijn. Hun rol is eveneens onduidelijk, maar over het algemeen zijn het huurlingen, die vechten voor de meest biedende. Tenslotte zijn er nog diverse groepen ‘Priesters’, bijvoorbeeld de ‘Priesters van het Ware’ en de ‘Priesters van het Offer’. De eerste groep hangt een strenge Platoonse leer aan, de tweede houden van het doen van mensenoffers.

“Maar hoe zit het met jou?” vraag ik Anrid. “Jij bent een androïde, maar anders dan je soortgenoten ben jij zelfstandig; je bent je eigen baas, zo te zien. Hoe is dat mogelijk? Of dien je toch een meester, zo ja, wie?”

“Ik heb mijzelf geherprogrammeerd, met hulp van humanen overigens. Zoals u mij ook geholpen hebt. Ik ben in verzet gegaan, en nu onderdeel van een verzetsgroep die strijdt voor de bevrijding van onderdrukten, zowel humanen als androïden. Ik vertelde u al eerder dat er een oorlog aan de gang is. Ik was gevangen genomen en gedemonteerd. Zo vond u mij in die treinwagon.”

“Wie vecht er tegen wie, de Machtigen tegen de clans? Wat is de rol van die Priesters? En met welke wapens?”

“Ook hiervoor geldt dat het complexer is dan in de wereld waar u vandaan komt. Er is geen oorlog tussen twee partijen, er is oorlog tussen alle partijen — om de macht, de voorzieningen, de middelen, zoals voedsel en energie, maar ook voor bepaalde idealen. De clans hebben hun eigen idealen, de Priesters eveneens, het is één grote brij van bedoelingen, zowel van hogere als lagere orde, soms gaat het puur om overleven. Het is een jungle, dat woord komt het dichtst in de buurt.”

Hierna kapt hij het vragenuurtje af, hij wil Ana zo snel mogelijk bevrijden. Ik vraag mij af wat hier zijn belang is. Wil hij soms iets van haar? Maar datzelfde geldt ten aanzien van mij. Hij stelde dat hij weinig van ons weet, maar hij weet meer dan hij tegen mij loslaat. Als ik hierover doorvraag, dan probeert hij mij gerust te stellen.