Labyrint-Ari[12a]
— J. Chr. de Vries
Als de androïde weer met een nieuwe doos is verdwenen komt Ana weer tevoorschijn. “Mijn theorie klopt dus,” zegt ze trots.
“Jouw theorie?” vraag ik met een grijns.
Ana hoort de ironische ondertoon niet en zegt op hoge toon: “Jazeker, mijn theorie!”
“Ja, ja, het is al goed,” zeg ik. “Maar ik weet nu wel wat ons te doen staat: terug naar die kist bij dat vliegveld gaan en nog zo’n kaart op de kop tikken. Dan zijn we allebei beschermd tegen die bots.”
Ana laat het hier gelukkig bij, we hebben duidelijke geen van beiden behoefte aan ruzie. “Oké, laten we gaan,” zegt ze.
We doen onze rugzakken om, nemen voldoende water en eten mee, en gaan met de roltrap naar beneden. Ana heeft de AI-kaart, en we hebben afgesproken dat, als we een bot tegenkomen, ik me snel achter haar moet verstoppen. Dat zou voldoende moeten zijn om een confrontatie uit de weg te gaan. We lopen met stevige passen in de richting van het vliegveld.
Ben ik blij haar weer te zien, vraag ik mij af tijdens onze expeditie naar het vliegveld. Aan de ene kant wel, het is handig om een kameraad bij je te hebben, zeker in een gevaarlijke omgeving als deze. Dat hebben de afgelopen uren wel bewezen. Maar wat voel ik eigenlijk nog voor haar? We krijgen om de haverklap ruzie om niks. We zijn om de een of andere reden niet in staat om op een volwassen manier met elkaar om te gaan, om dingen die ons dwarszitten op een rustige manier uit te spreken. Maar, is dat vreemd, als ons geheugen zo is aangetast?
“Is dit eigenlijk wel een vliegveld?” vraag ik als we op de plek zijn aangekomen, “het is meer een soort landingsbaan.”
“Tja, dat hangt af van de definitie ervan,” antwoordt Ana. “Maar belangrijker is dat die kist verdwenen is. Ze hebben hem meegenomen, wat nu?” We kijken om ons heen, en als we in de richting van het kantoorgebouw kijken, stelt ze de vraag die ook in mijn hoofd speelt: “Heb jij ook een flinke rookpluim gezien boven dat kantoor, toen je hier aankwam?”
“Ja, die heb ik ook gezien, maar hij was niet echt groot,” antwoord ik.
“Omdat jij hier later was,” constateert ze.
“Wil je die ook onderzoeken,” vraag ik.
“Ja, dat is waarschijnlijk verstandig. Maar eerst moeten we die kaart zien te vinden.”
We lopen in de richting van de hangar, een kilometer verderop. Er heerst een enorme bedrijvigheid, androïden rijden af en aan met vorkheftrucks, waarmee ze enorme metalen kisten uit een grote truck halen, om die vervolgens in een andere te plaatsen. Het is volstrekt onduidelijk welke logica hier gevolgd wordt. De trucks rijden af en aan, de lading wordt van de ene truck in de andere gebracht, en vervolgens rijden die weer weg. “Als Sisyphos niet bestaan had, dan wordt hij hier uitgevonden,” zeg ik. Als we een meter of vijftig verwijderd zijn van de hangar, duiken we weg achter een van de grote rotsblokken.
Ik wil zelf die kaart gaan zoeken in de hangar verderop, maar Ana staat erop dat zelf te doen. Maar zij houdt vol dat zij precies weet waar die zit en hoe hem uit dat hoofd te verwijderen. Utieindelijk geef ik toe.
Ik blijf achter het rotsblok wachten, uit het zicht van de bots. Ik zie dat Ana op een androïde afloopt die in zijn eentje een truck aan het uitladen is. Ik vermoed dat ze eerst zeker wil weten dat die AI-kaart bij alle bots werkt. Dat blijkt inderdaad het geval, de androïde reageert totaal niet op haar aanwezigheid. Daarna zie ik haar in de hangar verdwijnen. Ik neem aan dat dit wel een tijdje zal kunnen gaan duren, ik heb geen idee hoeveel kisten zich daar bevinden, en welke troep zihc daar allemaal in kan bevinden. Tubes met ruimtevoedsel dat zwaar over de datum is, bijvoorbeeld. Hopelijk vindt ze behalve de AI-kaart ook nog andere nuttige zaken, zoals tasers en accu’s. En het liefst trouwens ook meerdere van die kaarten, je weet nooit of ze allemaal nog werken. Voor mijn gevoel blijft ze zeker een half uur in die hangar. De androïdes die daarbuiten bezig zijn met hun vermoedelijk uiterst onzinnige werkzaamheden, schenken haar geen enkele aandacht. Misschien zijn ze wel zwaar autistisch. Soms gaat er wel eentje de hangar in met een vorkheftruck, waarop een kist is geladen, om er vijf minuten later weer uit te komen, wederom met kist. Ik heb geen idee of het dezelfde kist is.
Wanneer Ana weer terug is bij mij bekijken we de buit, ik zeg opgetogen: “We hebben wapens, dat verhoogt onze kansen!”
“Zullen we die rookpluim nog gaan onderzoeken,” vraagt Ana, “wie weet wat we daar opsteken, wellicht vinden nog meer waardevolle spullen.”
Ik vind het een prima plan, want we moeten zoveel mogelijk aan de weet zien te komen over dit geheimzinnige Labyrint.
