Labyrint-Ari[12g]
— J. Chr. de Vries
Cerby is kennelijk intussen gewend geraakt aan de liften en roltrappen, hij bedelt niet meer om tonijn, en loopt braaf achter mij aan. Na ongeveer een kwartier lopen komen we uit bij een eningszins vervallen en volledig verlaten metrostation. Natan gaat op het perron op een metalen bank zitten. Ik blijf staan, en Cerby gaat naast mij liggen. Ik vermoed dat we minstens een uur hebben gewacht wanneer ik in de verte uit een van de tunnels een geraas hoor naderen. Vijf minuten later rijdt er een metrotrein het station binnen, hij stopt voor ons perron. Er klinkt een pieptoon en de deuren van de wagons schuiven open. Natan stapt naar binnen, Cerby en ik volgen zijn voorbeeld. In de wagon, die helemaal leeg is, gaan we op een van de banken zitten. Natan vertelt dat de rit ongeveer vijftig minuten gaat duren. Af en toe rijdt de metrotrein door een verlaten station. Sommige daarvan zijn in vervallen staat, er groeit mos op het perron, en soms kleine struiken. Op die stations rijdt de trein door zonder te stoppen. Na vijftig minuten begint de trein vaart te minderen, en enkele minuten later stopt hij op een station dat er wel schoon en fris uitziet. Natan staat al bij de deuren.
We lopen naar een rolpad, die meteen als Natan erop gaat staan begint te lopen. Ik stap eveneens op de rolpad, Cerby aarzelt even, maar volgt uiteindelijk ook, voorzichtig zijn poten op het pad zettend. Het pad komt uit op een kleine hal, waar enkele roltrappen op uitkomen. Natan aarzelt even, zou hij niet weten welke trap te nemen, of is hij bang?
Een van die roltrappen begint opeens te lopen, we kijken omhoog en zien even later een vrouwelijke gedaante de trap af komen. Een echte vrouw is het niet, ze lijkt op een androïde, maar anders, ze heeft menselijke… tja, hoe noem je dat, onderdelen? Haar gezicht lijkt menselijk, een van haar armen en benen ook, maar de rest is van metaal, of kunststof.
Wanneer ze beneden is stapt ze op ons af. “U komt met mij mee,” zegt ze tegen mij, “en u blijft met de hond hier wachten.” Natan knikt gedwee. De vrouw keert zich om en neemt de roltrap weer naar boven. Kennelijk kan zij bepalen welke kant die trap opgaat. Ze kijkt om, en wenkt ongeduldig. “We hebben geen uren de tijd, kom!”
Terwijl ik omhoog wordt gevoerd, zie ik als ik omkijk Cerby met ongeruste ogen naar mij kijken. Natan vindt het allang goed zo, die is al blij dat hij er zonder kleerscheuren afkomt. Hij zwaait een keer zwakjes naar mij. Doei hè!
Ja. Doei! Zoek het maar uit met die chick. Als we boven zijn stapt de chick een nieuw rolpad op, ze kijkt even of ik volg, maar waarom zou ik dat niet doen? Ik wil toch die Reizigers ontmoeten? Waarom zou Natan daar zo bang voor zijn, ben ik bezig iets stoms te doen? Nu teruggaan zou hoe dan ook nóg stommer zijn. Ik zet deze zinloze overpeinzingen van mij af. Wat zal ik die lui vragen, is mijn volgende onzinnige vraag, ik heb er uiteraard over nagedacht, maar zonder ook maar de geringste kennis over een bepaald onderwerp is iedere vraag erover volstrekt vergeefs.
Na nog een roltrap, een rolpad en ook nog eens een lift, komen we uiteindelijk voor een grote metalen deur. Nadat de chick gaat voor een ooglezer gaat staan opent de deur zich met een zacht zoevend geluid. Ik stap met haar een moderne, grote, hoge hal binnen, die leeg is op een plant na. Nou ja, zeg maar liever een boom. Het gevaarte reikt tot bijna het plafond, dat van glas is. Op elke zijde van de hal komt een deur uit, de chick loopt naar de deur tegenover de ingang waar we net door naar binnenstapten. De deur zoeft open, en de chick geeft aan dat ik naar binnen kan gaan. Ze blijft zelf in de hal, de deur zoeft weer dicht. Ik bevind mij in een grote ruimte waarvan de wanden grotendeels van glas zijn. De ruimte kijkt uit op een grote, netjes onderhouden tuin. Langs de wand staan stoelen. De tuin is afgebakend met een rij bomen, die een omhullend effect geven. Ik voel zowaar iets van ontspanning opkomen, maar niet voor lang, want even later verschijnt er een merkwaardige figuur in een rode cape.
“Heer Ari Nete,” verwelkomt de figuur mij. Ik kan het geslacht niet bepalen, hij of zij lijkt mij androgyn. “U vraagt zich af wat ik ben,” vervolgt de figuur, “mens, of androïde, mannelijk of vrouwelijk. Ik ben van alles wat, maar mijn naam is Dires Zieger.” Zieger gaat mij voor naar een plek bij het raam waar ze mij een stoel aanwijst. “Neemt u plaats.” Zelf gaat Zieger op een van de andere stoelen zitten. Ze zwijgt, en kijkt mij een tijdje intens aan.
“Wilt u wat drinken?” Meteen gaat de deur open en de chick van zojuist komt binnen met een serveertafel op wieltjes, waarop allerlei flessen drank en glazen staan, en een paar kommetjes met fruit en noten. Ze zet het tafeltje naast ons neer, en verdwijnt weer uit het vertrek weer. Zieger wenkt naar de tafel, en zegt: “Neemt u alstublieft wat u wilt.”
Zijn, of haar (welk woord moet ik hier gebruiken?) bewegingen zijn niet alleen uitermate soepel, maar bovendien zeer sierlijk. Als Zieger loopt lijkt het of zij of hij danst. Een gebaar met zijn/haar arm is als die van een danser (of danseres?). Zijn of haar stem klinkt noch typisch mannelijk, noch vrouwelijk, maar wel is duidelijk dat er een krachtige persoonlijkheid aan het woord is, waar niet mee valt te spotten. Dat ben ik zeker niet van plan. Ik wacht alles rustig af.
“Hoe weet u eigenlijk wat ik denk,” vraag ik, “ben ik zo’n open boek?”
“Nee, geen open boek, het ligt anders.”
“Wat bent u eigenlijk, man of vrouw? Mens of machine? Hoe kunt u weten wat ik denk? Wat is een Reiziger?”
“Ik zei u net al, het ligt anders. Alles ligt anders.” Zieger neemt een slok van haar drank, en denkt na.
Ik kan niet goed zien wat ze drinkt, wijn, vruchtensap? Het heeft een kleurtje dus het is niet gewoon water, maar veel belangrijker is natuurlijk dát ze drinkt, want dat betekent dat ze geen machine is, althans, niet volledig. Ze heeft menselijke eigenschappen. Ik neem ook een paar slokken van mijn drank, en wacht tot ze weer van plan is te gaan spreken.
“Goed, ik zal zoveel als mogelijk is uw vragen beantwoorden. Maar ik zeg u van tevoren dat ik niet álles kan beantwoorden.” Zieger kijkt mij een ogenblik streng aan, hij lijkt wel een schooljuf, denk ik stout. Maar ze gaat weer door: “Wij Reizigers zijn geen mensen, in de verste verte niet, wij zijn dus ook niet ‘binair’ zoals de meesten van uw volk, maar we zijn evenmin non-binair. Dat is lastig uit te leggen, dus ik begin met de meer eenvoudige elementen van onze gemeenschap. U kunt mij aanspreken met ‘hij’, ‘het’ of ‘zij’, zoals het u uitkomt, het maakt mij niet uit; ’die’ kan ook. Wij komen, zoals onze benaming al aangeeft, van elders. We hebben ons hier tijdelijk gevestigd, en hoe lang ‘tijdelijk’ is kan ik niet zeggen, omdat ik dat niet weet. Het kan jaren duren, eeuwen, of millenia. Deze plek, die u ‘het Labyrint’ noemt, kwam op ons pad. De toestand waarin wij dit oord aantroffen was bepaald deplorabel, om het zwak uit te drukken. Jullie soort heeft van deze planeet een vuilnisbelt gemaakt, en het aantal van haar bewoners teruggebracht tot een fractie van wat het ooit was. Om over de planten, bomen en dieren nog maar te zwijgen. Jullie hebben je opgesplitst in diverse soorten gemeenschappen, de ‘clans’ zoals jullie dat noemen. Daar zat geen enkel plan achter, dit oord verkeert in complete chaos.”
“En de Hoogwaardigen,” vraag ik, “wat is jullie relatie met hen?” Ik ben realiseer mij dat er geen enkele lijn zit in mijn vragen, ik volg mijn impulsen. Ana zou mij erom uitlachen, Haha, waar blijf je met je praatjes over consistentie?”
“Zoals altijd in tijden van chaos, ontstaan er machtsconcentraties, de wetten van wat jullie de ‘jungle’ noemen bepalen wie de macht heeft, en daarmee de rijkdom en de kennis, en wie niet. Er is dan nog maar één recht: het recht van de sterkste. De Hoogwaardigen maken daar deel vanuit, die zijn, in ieder geval in dit deel van het Labyrint, de machtigsten.”
“Ik vroeg dus: wat is jullie relatie met hen? Ik vermoed dat jullie aanzienlijk machtiger zijn dan die clan van Hoogwaardigen.”
“Dat weet ik heel wel, uw ongeduld strekt u niet tot eer. Laat mij mijn verhaal vertellen op mijn eigen wijze.”
Jeetje, wat hebben die Reizigers lange tenen. Maar ik boog beleefd mijn hoofd, en maakte een bezwerend handgebaar. “Gaat u verder.”
“Wij hebben inderdaad contact met de Hoogwaardigen, juist om de reden dat zij de machtigste clan zijn in dit deel van het Labyrint. Wij kunnen zodoende via hen de rest van de clans in de gaten houden. Het is voor ons van belang dat er zoveel mogelijk rust en orde heerst in deze wereld. Dat proberen wij voor elkaar te krijgen, maar dat lukt nog niet in de mate die wij wenselijk vinden. De Hoogwaardigen zijn eerlijk gezegd niet zeer geschikt om ons hierbij te helpen, ze zijn verwaand en lui. We leveren hen hoogwaardige technologie, in de verwachting dat zij zich als gemeenschap verder zullen ontwikkelen, om van daaruit de lagere clans van dienst te zijn. Maar niets van dit alles, ze blijven kleven aan hun pleziertjes, feesten en genot, en kijken neer op de andere gemeenschappen. Dat baart ons ernstige zorgen, zoals u zult begrijpen.”
Aha, zouden ze mij daarom willen ontmoeten? Moet ik hier een rol spelen? Maar, eerst kijken wat ze van mij weten. “Maar wat heeft dit alles met mij te maken,” vraag ik, “wat weten jullie van mij, kennen jullie mij ergens van?”
“Alles op zijn tijd,” zegt Ziegler. Dat was te verwachten. “Voordat ik meer over de relatie tussen ons beiden uitleg, zal ik eerst iets meer over ons vertellen. Zoals ik net al aangaf, wij zijn een ander soort wezens dan uw soort. Wij zijn op alle fronten een gemeenschap, een collectief. Dat wil zeggen, niet bestaande uit individuen, maar één geheel. Wat ik hier denk, dat denken alle anderen van onze gemeenschap ook. We zijn als het ware één groot superbrein. De geschiedenis hiervan zal ik u nu besparen, misschien vertel ik u dat later een keer. Onze geschiedenis is vol pijn en tragiek, dat wil ik er voor nu wel over kwijt.” Ze wacht even, om te kijken hoe ik reageer, maar ik blijf zwijgen. “U denkt wellicht dat u ook een Reiziger bent, maar dat is niet het geval, althans niet een van onze soort.” Ze wist dus ook dat ik dat eerder had gezegd tegen Natan. Ze luisteren dus mee, en vermoedelijk kijken ze ook mee. “Maar we hebben elkaar wel eerder ontmoet, alleen herinnert u zich dit niet. Dat laatste is in ons beider belang.”
“U weet wat ik zeg en denk, hoort en ziet alles, dan ben ik dus weldegelijk een ‘open boek’ voor u. Hoe kan het dan in ons beider belang zijn dat ik mijn geheugen grotendeels kwijt ben? Dit ontgaat mij,” zeg ik.
“Het is wat het op dit moment is, ik kan er niet veel meer over kwijt,” zegt Zieger, ze spreidt haar armen in een gebaar van spijt. Jaja, dat zal wel. “Intussen, om iets van uw ongemak over hoe ons aan te spreken weg te nemen, als u ons als collectief ziet zijn we onzijdig, als u ons als een verzameling elementen van dit collectief ziet dan zou ik een meervoudsvorm gebruiken. Maar, als u er niet uitkomt, wij tillen hier absoluut niet aan.”
“Dan heb ik nog twee vragen,” zeg ik, “ik begrijp uit uw betoog dat u van mij verwacht dat ik de Hoogwaardigen stimuleer om meer contact met de lagere clans te onderhouden. Ik moet ze wat opjutten. Wellicht in de vorm van handel? Wat is de rol van die zogenaamde kunstenaars? Spelen die hier een rol in? Ik begrijp hun positie niet goed.”
“Ja, dat begrijpt u goed. ‘Stimuleren’, dat is het juiste woord. Niets forceren. In uw woon- en slaapvertrek ligt een tablet, hiermee kunnen wij met elkaar communiceren. Op het bureaublad ervan ziet u een icoon ‘Dires’, dat ben ik. Niemand anders kent die naam. Wanneer iemand anders dan u erop klikt, gebeurt er niets. Maar wanneer u erop klikt hebben wij onmiddelijk contact.”
“En wat als ik fysieke hulp nodig heb, stel ik kom in een bedreigende situatie terecht, komt er dan hulp opdagen?”
“Er staan altijd androïden klaar voor dergelijke scenario’s, maar ik vermoed dat het in de praktijk wel mee zal vallen. Die Hoogwaardigen zijn wel hoogmoedige patsers, maar uiteindelijk zijn ze te laf en te lui om daadwerkelijk iets te ondernemen,” zegt Dires.
Ik laat een en ander op mij inwerken, terwijl ik een nieuw glas wijn neem. Ik word dus aangesteld als hun pion bij die ‘patsers’, om niet te zeggen spion. Ik weet niet of ik die rol wel zo graag op mij wil nemen, maar voorlopig zal ik hiertoe gedwongen zijn. De beleefde woorden van Ziegler zijn een masker voor iets heel gevaarlijks.
“En dan uw vraag over de kunstenaars,” gaat Dires verder, “dat laten wij aan uw eigen oordeel over. U voelt het goed aan dat zij een speciale positie innemen, maar het zou een verkeerde inschatting zijn te denken dat het uw vrienden zijn. Wij beschouwen ze als ‘nuttige idioten’, we hebben incidenteel contact met hen, met name met die figuur Natan, die zich op dit moment voordoet als een vriend, maar vergist u zich niet, de man kiest uiteindelijk altijd voor zijn eigen hachje.”
“Dan de laatste kwestie,” zeg ik, het hoge woord moet eruit. “Heb ik een tweelingbroer? Ik meen hem gezien te hebben.”
Ik meen te zien dat Dires heel even aarzelt, maar het kan ook zijn dat Ziegler echt een slokje wilde nemen.
“Er is ons niets bekend over een tweelingbroer,” antwoordt Ziegler, “waar zag u hem?”
“Ach, misschien heb ik het mij verbeeld.”
Daarmee waren mijn vragen voorlopig beantwoord. Er valt nog veel te leren over deze vreemde vogels, maar geduld is hier absoluut noodzakelijk. Ik vertrouw die gevaarlijke gasten voor geen meter. De androïde chick escorteerde mij naar het rolpad waar Natan en mijn trouwe Cerby op mij stonden te wachten. Cerby, dat was kennelijk mijn enige echte vriend, de enige die ik kan vertrouwen.
