Labyrint-Ari[13a]

Labyrint-Ari[13a]

J. Chr. de Vries

We willen net in de richting van de rookpluim lopen, als ik een terreinwagen naast de hangar zie parkeren. De androïde die de wagen bestuurde stapt uit en verdwijnt in de hangar. Ik kijk Ana even aan, geef haar een knipoog, en hol naar de terreinwagen. Ik kijk even in de hanger waar de bot zich bevindt, maar die is in geen velden of wegen te bekennen. Ik loop naar de wagen, en zie dat het niet lastig kan zijn het ding te besturen. Er is een stuur in de vorm van een halve cirkel met de boog naar onder, op elk van de zijpunten van de halve cirkel die omhoog wijzen, zit een druk knop. Wanneer ik op de rechterknop druk rijdt de wagen naarvoren, als ik op de linkerknop druk, naar achteren. Hoe harder ik druk, hoe sneller het ding gaat. Fluitje van een cent!

Even later rijden we in de richting van de rookpluim. Deze blijkt verder weg dan we eerst dachtern, afstanden op vlaktes blijken lastig in te schatten, dus ik ben blij dat we dit eind niet hoeven te lopen. De terreinwagen rijdt maximaal met een kilometer of vijftig per uur, maar we kunnen niet de hele tijd vol gas rijden vanwege de rotsen die her en der verspreid op de bodem van de vallei liggen. Ik doe het kalm aan, om geen brokken te maken.

Wanneer we op een honderd meter afstand zijn beland, zien we waardoor de rookpluim veroorzaakt wordt, we zien de resten van een of ander ruimteschip dat hier kennelijk verongelukt is. Rond het schip liggen androïdes, althans, wat er van hun over is.

We inspecteren eerst de robotrestanten. Het valt ons op dat ze anders zijn dan de bots bij de hangar. Deze bezitten bijvoorbeeld geen uitneembare AI-kaart. Ze lijken een modernere variant. Ik opper dat die software misschien is ingebouwd in hun brein. Ana haalt haar schouders op, ze weet het niet. Maar het wrak ligt hier nog niet lang, gezien de brandende en nasmeulende restanten, dus het zou zomaar kunnen dat ze een upgrade zijn van die andere. De hamvraag is dan hoeveel ouder die eerdere bots zijn. Een jaar, vele jaren, eeuwen? Het merkwaardige, nutteloos lijkende gedrag van die bots zou kunnen duiden op een tijdspanne van vele jaren. Wellicht leefde hier een gemeenschap waar die androïden de bedienden en arbeiders waren. Wat is er dan met die gemeenschap gebeurd? Zijn daar nog mensen van in leven? Waar zijn die? Ik vind dat we hen moet zoeken.

Opeens horen we een motorgeluid, dat komt uit de verte, uit de richting van de horizon. Het lijkt een voertuig. We kijken elkaar aan, en ik zeg: ‘Wegwezen!’ We klimmen snel in de terreinwagen, en rijden eerst naar een van de rotswanden om ons daar te verbergen. We willen weten wie, of wat, voor wezens het voertuig besturen. Dat ze opweg zijn naar het wrak is duidelijk, dus ze zullen er vermoedelijk mee te maken hebben, of in ieder geval er van te weten.

We zitten verstopt achter enkele grote rotsblokken, de terreinwagen uit het zicht. Het voertuig dat bij het wrak arriveert is een terreinwagen, een moderner model. De bestuurder die uitstapt lijkt eveneens een androïde, maar anders dan de restanten bij het wrak, menselijker.
De bestuurder inspecteert nauwkeurig de restanten van de bots, en zoekt ook iets in een afgesloten ruimte aan de zijkant van het wrak. Hij schroeft met een stuk gereedschap een plaat los, waarachter diversen instrumenten te zien zijn. Hij verwijdert een andere plaat, en wrikt uiteindelijk een kaart uit een kleiner kastje, het doet mij denken aan de AI-kaarten die wij hebben, alleen een stuk groter. Vermoedelijk iets met vluchtgegevens, een soort ‘zwarte doos’. Hij doet de kaart in een koffertje dat in zijn terreinwagen lag, en gaat daarna weer naar het wrak. Hij pakt nog wat onderdelen, en brengt die ook naar zijn voertuig.

Daarna gaat hij naast zijn voertuig staan en inspecteers met een soort veldkijker de omgeving. Als hij zich in onze richting keert duiken we snel weg. Na enkele minuten kijk ik voorzichting om de hoek van ons rotsblok. De bestuurder staat nu met de rug naar ons toe, hij typt iets in op een apparaat, het lijkt een tablet, maar is dikker en groter. Dan kijkt hij weer om zich heen. Het voelt niet goed. Ik fluister tegen Ana dat we hier weg moeten.

De bestuurder kijkt nog een keer in onze richting, stapt dan in zijn terreinwagen, en rijdt weg in de richting waar hij vandaan kwam. Wij stappen in onze wagen, en rijden zo snel als verantwoord is in de richting van het kantoor.

“Ik denk dat hij ons heeft gezien,” zeg ik, “daar ben ik eigenlijk zeker van. Maar waarom rijdt hij dan weg?”

“Hoe kun je dat zeker weten?” vraagt Ana. “Als het waar is wat je zegt, dan is dat inderdaad heel vreemd.”