Het Ware Verhaal

parabels

Het Ware Verhaal

J. Chr. de Vries

Littera et Imago

De enige keer dat ik Taunis Haas in levende lijve heb ontmoet was op 23 mei 1993, tijdens de Buchmesse in Mainz. Wij kenden elkaar toen nog niet, maar raakten bij toeval in gesprek, een gesprek dat vele uren duurde. Tot op de dag van vandaag ben ik er nog niet achter of onze eerste ontmoeting echt op toeval berustte of niet, de getallen die de datum vormen zijn namelijk op een wonderlijke manier verbonden met het verhaal dat Haas mij toen vertelde. Zowel de dag, de maand, het jaar afzonderlijk, als ook de volledige numerieke weergave ervan, zijn priemgetallen. De laatste, 23051993 is het 1451339ste priemgetal, dat op zichzelf weer het 110729ste priemgetal is, en dat weer het 10510de. Haas en het toeval, dat is een problematische en ongrijpbare relatie.

De aanleiding voor ons lange gesprek was een antiquarisch boek dat op een van de tafels lag, ik wilde het pakken maar Haas was mij net voor. Het boek was een Nederlandse vertaling van een vroeg-negentiende eeuwse, oorspronkelijk in het Duits geschreven dissertatie van een Deense wiskundige genaamd Matthiam Scuëde. Deze negentiende eeuwse geleerde, die overigens als een van de weinige niet-vorsten werd opgenomen in de Orde van de Olifant [Elefantenordenen], had onderzoek gedaan naar het werk van een obscure middeleeuwse geestelijke, genaamd Sigwind I de Kuische. De titel van het boek was De Zeef van Sigwind PrimusOpstel over de waere aerd des priemgetals ter duiding van de geschiedkonst. Haas bleek het Duitse origineel, Das Sieb des Sigwinds — Versuch über die wahre Art des Primszalen zum erklärung der Geschichte, bestudeerd te hebben. Hij stuurde mij daarover later het volgende verhaal.

Den Haag, 31 mei 2017

Het Ware Verhaal

In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God.

In het Grieks wordt drie maal het woord λόγος gebruikt, logos. Goethe laat Faust die aan het ploeteren is op een goede vertaling van het evangelie naar Johannes vier mogelijkheden afwegen: woord, zin, kracht en, zijn uiteindelijke keuze, daad. Dat is wat je noemt ‘de daad bij het woord voegen’, kom daar nog maar eens om vandaag de dag. Woord of daad – waar eindigt het woord en waar begint de daad? Waar eindigt de vorm en waar begint de inhoud? In hoeverre zijn al deze begrippen nog ernstig te nemen?

Naar de letter of naar de geest? 


In de inleiding van het boek van Scuëde wordt een theorie over het wezen van het schrift ontvouwd. Deze theorie was door Sigwind Primus ‘de Kuische’ bedacht, toen hij aan het einde van de twaalfde eeuw werkzaam was in het klooster van Passau, waar Wolger von Erla op dat moment de bisschopszetel bezette. De bijnaam ‘De Kuische’ was een niet vriendelijk bedoelde schimpnaam. Nadat hij een non die werkzaam was als verpleegster in de buurt van het klooster had bezwangerd, en nadat gebleken was dat hij zich wel vaker overgaf aan intieme rendez-vous’ met schone, liefst jonge dames, waarbij de boodschap van Paulus, in diens eerste brief aan de Korinthiërs (dertiende hoofstuk, dertiende vers, tweemaal priemgetal!), dat het bovenal de liefde is waar alles om draait, door Sigwind wel erg letterlijk was opgevat. Hij werd op last van de bisschop ontmand; Sigwind’s geest was gereinigd, door zijn lichaam te ‘kuisen’. Sigwind werd daarna verbannen naar een klooster, hoog in de Franse Alpen. Zijn beroemde tekst over De Letter en de Geest had hij toen al geschreven.

Er bestaat geen enkel exemplaar van de oorspronkelijke tekst van Sigwind, de tekst die Scuëde tot zijn beschikking had was een Duitse vertaling uit de achttiende eeuw. Een bijkomende, opmerkelijke opvatting van Scuëde was dat het in Middelnederlands geschreven Nevelingenlied niet een vertaling is van het vermaarde Middelhoog-Duitse Nibelungenlied, maar andersom. De Duitse versie is weliswaar veel rijker van taal, en uitgebreider; hoewel dit laatste lastig te verifiëren is, aangezien het grootste deel van de Middelnederlandse tekst verloren is gegaan. Scuëde kwam tot zijn opmerkelijke conclusie, vanwege Sigwinds theorie over de historische duiding aan de hand van priemgetallen: de “Zeef van Sigwind”.

Deze theorie van Sigwind begon met een uiteenzetting over het schrift als zodanig; want, zo stelde Sigwind, de geschiedenis komt alleen tot ons via tekens [signaculi], hetzij in de vorm van beelden of architectuur, hetzij in die van tekst. Het was met name de laatste vorm die onderwerp was van Sigwinds onderzoek. Hij haalde daartoe eerst een van de dialogen van Plato aan, Φαῖδρος [Phaidros], waarin Plato, door middel van een kunstmatige constructie via de figuur van Socrates, stelt dat geschreven tekst een inferieure communicatievorm is, omdat de woorden in de geschreven taal “dood” zijn [Sigwind had het over de “doode tong”, lingua mortua] — “[zy] zyn niet by magte zigzelven te verdeedigen”, aldus Scuëde in genoemde Nederlandse vertaling.


Ik begreep uit de parafrasering van Scuëde dat de geboorte van de taal plaatsvindt in een ‘mistig landschap’ [terra nebulosa], waarin men genoodzaakt is op de tast de adequate uitdrukkingsvorm te vinden [reptum repertum]. Het levende woord [“de leevendige tong”, lingua vitalis] wordt geboren in de nevelen van de geest [animus natus].

Uit Scuëde’s tekst begreep ik verder, dat een tekst in eerste instantie in het brein geformuleerd wordt, in de vorm van “gedachte woorden” [verbum conceptum, Sigwind hanteerde hier het enkelvoud]; de eerste “geboortephaese” van de talige expressie is hiermee ingetreden — “[de] neevelen hebben hunne primaere phaese van cristalvorming aengevangen,” leest de Nederlandse vertaling. Als uiteindelijk de definitieve vorm van de tekst is gekozen, namelijk de materialisatie ervan op schrift, dan is de tekst “gecristalliseerd”; zij ligt onwrikbaar vast en kan alleen als geheel vervangen worden door een andere “gestolde substantie”. Het lijk kan begraven worden, om het zo maar eens uit te drukken, maar zij kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Met het optrekken van de nevels, met de helderheid die ontstaat als de tekst vaste vorm krijgt, sterft zij. 


Dit heeft gevolgen voor de interpretatie van de tekst; aangezien de tekst een gematerialiseerde vastlegging is van een in aanleg vloeibare expressie, is het uiteindelijk niet mogelijk de ‘ware’ betekenis of bedoeling te achterhalen. Sigwind liet zich hier kennen als een overtuigde nominalist, met grote consequenties voor het fundament onder zijn theorie van de geschiedschrijving. Teneinde de geschreven teksten zo objectief mogelijk te kunnen interpreteren, is het van belang een “technisch apparaat” te ontwikkelen dat ons hierbij van diensten kan zijn. Het zou geen verbazing mogen wekken dat dit instrumentarium gevonden kon worden in de wis- en rekenkunde. Het belangrijkste instrument bleek het priemgetal te zijn, dat, indien geprojecteerd op de lijn van feiten uit de geschiedenis, objectieve verbanden aan het licht zou brengen die, aan zichzelf genoeg hebbend [sufficio*)], niet uitnodigen tot interpretaties die onderhevig zijn aan de accidentele smaak [sapor accidentalis].

*) Sic! – niet sibi sufficiens

Vanaf dit punt neemt de theorie van Sigwind een eigenaardige wending: met het priemgetal als noodzakelijk instrument zou het archetypische karakter van verschillende historische gebeurtenissen blootgelegd en aangetoond kunnen worden. Sigwind geeft een voorbeeld van een periode van 757 jaar – het honderddrieendertigste priemgetal, aldus Scuëde.


Uitgangspunt hiervoor was het reeds aangeduide helden-epos Nevelingenlied; Sigwind moest de beschikking hebben gehad over een van de vroegste manuscripten, Scuëde gaf hier geen informatie over. Het verhaal in het epos is gebaseerd op een, ook voor Sigwind, eeuwenoude gebeurtenis: de ondergang van de Bourgonden in de vijfde eeuw, na een strijd tegen – formeel gezien – de Romeinen, maar in de praktijk de door de Romeinen ingehuurde Hunnen. De koning van de Bourgonden, in het epos ene Guntheer, in werkelijkheid Gundahar geheten, had zijn rijk steeds verder in de richting van het Westen uitgebreid en werd uiteindelijk door de Romeinen, via de Hunnen, tot de orde geroepen. Volgens de overleveringen ging hierbij niet alleen de koning met zijn familie en gevolg, maar een groot deel van het Bourgondische volk ten onder. In het Nevelingenlied wordt niet alleen deze ondergang van de Bourgonden bezongen, maar is ook een tweede laag aanwezig, van persoonlijke aard. Guntheer liet door zijn trouwe helper Hagen met een list zijn vroegere kompaan en medestrijder, de held Zegevryt doden. De vrouw van Zegevryt, de zus van Guntheer, zon vervolgens op vergelding. Deze dubbele strijd, namelijk de statelijke en persoonlijke, vormt het fundament van Sigwinds historische methode, het levert een “type gebeurtenis” op [typus res] een “archetype” dat als perspectief dient voor andere historische gebeurtenissen, die via de priemgetallen met elkaar in verband gebracht kunnen worden.

De strijd tussen de Bourgonden en de Hunnen vond haar oorsprong in het jaar 434 na Chr.; Sigwind, via Scuëde, wees erop dat de strijd op het slagveld weliswaar plaatsvond in het jaar 436, maar het ging hem om de oorsprong ervan [de causa historica]. Wanneer wij het priemgetal 757 zouden toepassen op deze gebeurtenis, en wel in beide tijdsrichtingen, dan zouden wij in de oudheid uitkomen op het jaartal 323 voor Chr., het jaar waarin Alexander van Macedonië, beter bekend als Alexander de Grote, kwam te overlijden; en wanneer wij vanuit het jaar 434 in de richting van de toekomst zouden gaan, dan zouden wij uit komen op het jaartal 1191 – dat wil zeggen precies in de tijd waarin Sigwind Primus aan het bisschoppelijk klooster van Passau werkzaam was, tevens de tijd van de ontstaansgeschiedenis van het Nevelingenlied.


Maar het was niet dit epos waarop Sigwind uit was, maar een feitelijk volstrekt andere gebeurtenis, die echter archetypisch volmaakt samenvalt met het beleg van Akko van 1191, tijdens de Derde Kruistocht, waar op persoonlijk vlak een intrige plaatsvond tussen de ridders Guy de Lusignan en Koenraad van Monferrato. Een vergelijkbare intrige in twee lagen heeft plaatsgevonden rond Alexander van Macedonië en een van zijn generaals, Antipater. Via de berekening met het priemgetal 757 heeft Sigwind bijgevolg drie historische momenten aan elkaar verbonden, drie momenten die alle gebaseerd waren op eenzelfde structuur, het ‘archetype’ of ‘causa res *) dat Sigwind op het oog had. Sigwind, aldus Scuëde, nam het Nevelingenlied als archetypisch constructie [comparatio exemplaritatis] die hij als een mal over de andere historische momenten heen had gevouwen. Aldus beschikte Sigwind over zijn feitelijke methode.

*) Sigwind schrijft ‘res’ en niet het grammaticaal correcte ‘rei’.

In de epiloog van de tekst van Scuëde wordt ingegaan op de finale tragische wending van Sigwinds leven. Na diens verbanning naar de Franse Alpen heeft hij tot aan zijn dood gewerkt aan een theorie over het “Ware Verhaal”, een direct vervolg van zijn “Zeefmethode”. Hij zocht naar een manier om teksten te schrijven die louter feitelijk waren. De beschrijvingen, analyses en conclusies moesten “puur” zijn, en niet gebaseerd op verbeelding. Het moest gaan over de realiteit, en niet om een interpretatie ervan. Uitsluitend het “reële” was geaccepteerd, en begrippen als oordeel, smaak en mening waren taboe. Bijvoorbeeld een tekst met een beschrijving van bepaalde “handelingen” was geoorloofd, maar daaraan vervolgens een betekenis verbinden was dat niet. Althans, Sigwind was niet in staat gebleken er een passend voorbeeld van te formuleren. Hij gaf vele voorbeelden, waaruit we kunnen afleiden waar hij naar op zoek was. Zo beschrijft hij de situatie van een bepaald persoon die een ruimte binnenkomt en zegt: “Het is hier warm.” Deze uitspraak is volgens Sigwind niet toegestaan, maar hij kan in plaats daarvan wel een alternatief formuleren, bijvoorbeeld: “Ik vind het hier warm.” Dat is weliswaar een persoonlijke uitspraak, en in die zin een mening, maar voor degene die de uitspraak hoort (of leest) is het een feitelijke uitspraak; het feit is namelijk dat die bepaalde persoon vindt dat het warm is. Daar kunnen wij het mee eens, of oneens zijn, maar dat is in dezen niet relevant. Scuëde voegt eraan toe dat in de tegenwoordige tijd (in zijn geval de negentiende eeuw dus) hij ook de volstrekt feitelijke uitspraak “Het is hier 24 graden Celcius” had kunnen geven.

Het probleem waar Sigwind zich voor gesteld zag is enorm. In feite staat hij alleen het indicatief toe, en wijst hij ieder imperatief af. “Het Ware Verhaal” is de definitieve keuze voor de Letter, en afwijzing van de Geest. Sigwind moet zich gerealiseerd hebben dat hij hiermee in direct conflict kwam met het gedachtegoed van Augustinus, die in De sermone Domini in monte de Tweede Brief van Paulus aan de Korinthiërs citeert: “[D]e letter doodt, maar de Geest maakt levend.” Hij voegt daar een vermakelijk voorbeeld aan toe. “Men beweert dat het woord ‘linkerhand’ staat voor ‘vrouw’”. Omdat vrouwen nogal zuinig zijn in het beheren van het huishoudgeld, zouden mannen die geld besteden uit liefdadige overwegingen dit met hun linkerhand geven om de giften verborgen te houden. “Alsof alleen mannen christenen zijn en het gebod van barmhartigheid niet ook vrouwen gegeven is,” smaalde Augustinus. En verder: “Voor welke linkerhand moet de vrouw dan op haar beurt een werk van barmhartigheid verborgen houden? Is in dat geval de man soms de linkerhand van de vrouw?”


“De Letter doodt” was precies Sigwinds probleem. “Het Ware Verhaal” is daarmee gedoemd een leugen te worden, omdat zonder verbeeldingskracht niemand dit verhaal kan geloven. De enige manier waarop Sigwind het woord van het “Ware Verhaal” gestalte kon geven, was zijn laatste daad: hij sprong in een gletscher de dood tegemoet.


Of deze tragedie een gevolg is van de hem toegebrachte lichamelijke en geestelijke verminking valt niet met zekerheid te zeggen, daarvoor zou zijn methode op zijn eigen leven moeten worden toegepast; maar hoe zou de typus res geformuleerd moeten worden? En welk priemgetal zou daarvoor geldig zijn?

— TH, 7 november 2011, Nürnberg